Over de hele wereld was slavernij de gewoonste zaak van de wereld. Alleen de West-Europese cultuur verbood dat de ‘eigen soort’ tot slaaf werd gemaakt en dat kon, want er was voldoende -min of meer vrijwillig- aanbod van jonge, arme mannen en vrouwen om hier economische invulling aan te geven. In Oost Europa bestond nog 150 jaar geleden lokale slavernij. In Afrika, Indiaans Amerika en Azië konden de meeste belangrijke economische activiteiten, zoals havens, vervoer, mijnen en plantages, alleen met slaven worden uitgevoerd. Hierbij verzorgde West Europa het transport en doorverkoop van deze zwarte slaven naar het nieuwe Amerika. In heel Afrika was de verkoop van buitgemaakte burgers altijd al een normale activiteit, en bestaat in dictatoriale landen nog steeds.
Ook in Europa was en is er dwangarbeid, mensenhandel en tot voor kort ook de dienstplicht.
Slavernij ontstond overal waar gemeenschappen werden gevormd en kent grofweg drie fasen:
De eerste fase loopt vanaf de Bronstijd tot de zestiende eeuw. Meestal kleinschalig waar onvrije vrouwen werden ingezet voor werk in en rond het huis, en soms omvangrijker zoals in het Romeinse Rijk. De buitgemaakte slaven uit ‘barbaarse streken’, zoals Gallië, Germanië en Thracië, werden gezien als gevaarlijke beesten en ingezet voor zware arbeid in de landbouw en primitieve mijnen. Fysiek sterke zwarte slaven uit Nubië werden eveneens ingezet.
De tweede fase begon in de Renaissance toen, door de vorming van staten, slaven gestructureerd konden worden verhandeld, vrijwel altijd voor werk op het land en in de mijnen. Eerst nog kleinschalig met honderden, later grootschalig zoals voor het werk op de suiker- en katoenplantages en in de mijnen in met name het nieuwe West-Indië, de Trans-Atlantische slavenhandel. Met de afschaffing van de slavernij eind negentiende eeuw verdween ook deze.
In de derde fase, de vorige en huidige eeuw, verschuift slavernij van volwassen naar (miljoenen) kinderen, die worden gedwongen om (veelal) ongeschoold werk te doen. Verder kennen we de mensenhandel voor de seksindustrie, veelal vanuit Azie, Oost Europa en Afrika. In Europa wordt gedwongen arbeid zelfs cosmetisch verpakt als scholingsperiode.
Afrika was en is de grootse leverancier van slaven, eerst voor de Arabieren en Indiërs en daarna ook voor de Europeanen. Nogmaals, slavernij was overal, de hieronder genoemden zijn met betrekking tot Europa relevant.
De Arabische slavenhandel
Deze gaat terug tot de farao’s . Bij de bouw van de Pyramides in Egypte en Nubië (Ethiopië) werden naast seizoenboeren ook krijgsgevangen en buitgemaakte Afrikanen ingezet, al was dat waarschijnlijk in geringe mate. Ook waren in de 9e eeuw zwarte slaven in het zuiden van het huidige Irak, de Zanj die op de zoutpannen werkten.
Grootschalige Arabische slavenhandel vond plaats tussen 650 en 1900. Enerzijds werden blanken tijdens kapingen en rooftochten in West-Europa, Zuid-Europa en Oost-Europa (Slaven, de ies Saqaliba) buit gemaakt door onder meer Barbarijse zeerovers en als slaaf verhandeld. Hier deden overigens ook islam-bekeerde blanken aan mee. Aan deze Noord-Afrikaanse piraterij kwam een eind in 1816 met de Barbarijnse oorlogen. Het aantal verhandelde christenslaven hier ligt in de orde van 2 miljoen.
De Oostelijke handel betrof het vooral zwarte Afrikanen met een Bantoe (Somalië) of Oost Afrikaanse (Swahili) achtergrond. Deze handel gaat heel ver terug en had zijn hoogtepunt in de 19e eeuw . Van de 17e tot de 19e eeuw was het eiland Zanzibar onder de heerschappij van de sultan van Oman het centrum van deze Oost-Afrikaanse slavenhandel. De omvang wordt geschat op zo’n 15 miljoen zwarte Afrikanen.
Frankrijk schafte in 1905 in Frans-Soedan de slavernij, Irak in 1924, Bahrein in 1937, na WOII tot 1970 volgden Koeweit, Qatar en Jemen, en Saoedi-Arabië. De laatste kende honderd duizenden slaven kende. Hekkesluiter was Oman in 1970.
Maar ook onderling werden zwarte Afrikanen verhandeld. Dat was geen broederverkoop, evenals in het oude Europa bestond Afrika uit groepen of stammen die geen band met elkaar hadden. Vreemden derhalve. Het ging om vele miljoenen slaven, al verschilde de omvang van de slavernij sterk per gebied. In West-Afrika maakten slaven wel een derde tot de helft van de bevolking uit. Vorsten en rijke handelaren hadden tot wel duizenden huisslaven. Anderen bewerkten het land, als horige met een verplichte afdracht aan hun meester. De slavenprijzen waren laag omdat door ontbreken van industriële activiteiten er geen verdere lokale vraag was. Hetgeen de bereidheid tot verkopen tegen een betere prijs aan arabische, en later ook westerse handelaren, verklaart. Het aantal aldus intern en via Arabische handelaren verkochte ‘eigen’ slaven bedroeg meer dan het dubbele van de hieronder besproken 12-15 miljoen door de Europese Trans-Atlantische handel verscheepte zwarte slaven.
Scandinavische slavenhandel.
In de achtste eeuw kende Scandinavië al veel onvrijen. De daarop volgende periode tussen 750 en 1100 wordt ook wel het Vikingtijdperk genoemd, waarin zij koloniseerden, handel dreven en tijdens plundertochten mensen roofden. Mensenhandel was een van de pijlers van hun economie en de belangrijkste activiteit langs de oostelijke rivieren van Europees Rusland en het huidige Oekraïne. Mannen werden ingezet in ruige landbouw, en vrouwen vooral als seksgebruiks- en uitleenobject. Een gemiddelde boerderij had 2-3 slaven, de landgoederen tientallen. Nakomelingen bleven slaaf die niets kon bezitten en achterlaten. Daarnaast waren er –eveneens zoals overal- vele lokale schuldslaven. Het totaal aantal slaven is onvoldoende kwantificeerbaar.
Aziatische slavenhandel
In Azië was de mensenhandel ooit beperkt maar groeide snel met de komst van Portugezen en de VOC. In Noord India werden tijdens de islamitische overheersing van Noord-India van de 11e eeuw, tot aan de 19e eeuw ingelijfd in hun legers, maar ook geëxporteerd naar Centraal-en West-Azië. Anderzijds dienden slaven uit de Hoorn van Afrika als helpers in deze islamitische legers.
Tijdens de koloniale tijd werden meer dan een miljoen Indiërs door de Britse Oost-Indische Compagnie als contract- slaven naar Europese kolonies van Britten en Nederlanders gebracht in Fiji , Zuid-Afrika, Trinidad en Tobago. Ook importeerden tussen 1530 en 1740 de Portugezen zwarte Afrikanen in hun Indiase koloniën aan de kust van Konkan.
Zwarte slaven van de Oost-Afrikaanse kust werden verhandeld naar het Midden-Oosten, India en Zuid-Afrika, hindoes uit India verhandeld naar Zuidoost-Azië en Afrika, en slaven uit Zuidoost-Azië naar India en Ceylon.
Het Nederlandse aandeel in de Aziatische mensenhandel in die tijd was omvangrijker dan die van de WIC naar West-Indië. Slavernij in VOC-gebieden concentreerde zich hoofdzakelijk in steden als Batavia, waar slaven werkten in transport, suikerbranderijen en kleine plantages Slaven kwamen uit Bali en Celebes, maar ook van Madagaskar en Oost Afrika. Verder waren er contractarbeiders uit Ceylon, Bengalen, van de Malabaarkust en andere delen van India. Eenmaal gemigreerd werd hen alsnog een slavenstatus toegedacht. Ook werden slaven ingezet op de specerij producerende Banda eilanden. In Batavia bestond op het eind van de bevolking meer dan 60% slaaf.
Schattingen over de omvang van de slavenhandel in door de VOC beheerste gebieden liggen rond een half miljoen, ongeveer gelijk aan het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel.
De Transatlantische of Euro-Amerikaanse slavenhandel.
Deze was afgekeken van de Arabische handelaren en omvatte het transport en de doorverkoop van in West Afrika gekochte slaven naar Amerika en de Cariben.
In het Zuidelijk-Atlantisch gebied, het veroverde Zuid Amerika, hadden Spanje en Portugal de inheemse indiaanse bevolking al eerder tot slavernij gedwongen, maar hun aantal decimeerde door de hen vreemde westerse ziekten. Dit werd aangevuld, als ook de toenemende vraag vanuit de plantages in Zuidelijk Noord Amerika vanuit Afrika. Met het innemen vanaf 1630 van een gedeelte van Portugees-Brazilië waren er ook voor dit Nieuw-Holland slaven nodig voor de suikerplantages.
De eerste Portugese trans-Atlantische slavenreis naar Brazilië was in 1526, waarna snel Spanje en andere Europeanen volgden. Er ontstond een handelsdriehoek tussen Europa, West-Afrika en Zuid en Noord Amerika. Ook de Oost Indische Compagnie (VOC) maar later vooral de West Indische Compagnie (WIC) waren hierin spelers, met West-Afrika als leverancier en met afnemers de Westkaap (VOC, revitalisering handelsschepen naar Azië) en West Indie (Cariben, Suriname). Portugezen bouwden de eerste slavendepots met centraal het huidige Ghana (Goudkust).
Het Portugese fort São Jorge da Mina (Elmina) was de eerste Europese nederzetting in West-Afrika. Eerst bedoeld om de goudmijn aldaar te beschermen, werd het door de West-Indische Compagnie in 1637 veroverd en werd eeuwenlang een centrum van de slavenhandel. Tevens werd goud, aangevoerd uit de binnenlanden, verhandeld.
Tot 1650, werden de slaven vooral aangekocht op de kust van Guinee en Angola. Daarna kwamen daar de Slavenkust en Biafra bij en in de achttiende eeuw kochten de Nederlanders vooral slaven aan de Goud- en Ivoorkust.
Deze slaven werden ingezet op koffie-, tabak-, cacao-, suiker- en katoenplantages, in goud- en zilvermijnen, op rijstvelden, in de bouwnijverheid en de houtindustrie voor schepen. Anderen waren huishoudelijk personeel.
In de Kaapprovincie werden de slaven vooral ingezet in de landbouw, fruit- en veeteelt, benodigd voor bevoorrading van de handelsvloten naar de Oost. De Afrikaanse slaven en hun nakomelingen waren legaal eigendom van hun eigenaren, konden worden verhandeld maar zichzelf niet vrijkopen.
De belangrijkste Atlantische slavenhandelsnaties, gerangschikt naar handelsvolume, waren de Portugezen, de Britten, de Spanjaarden, de Fransen en de Nederlanders.
1519-1600: Spanje-Portugal 100%
1601-1700: Spanje -Portugal 60%, Engeland 30%, Nederland 10%
1701-1800: Engeland 50%, Portugal 30%, Frankrijk 15%, Nederland 5%
1801-1867: Portugal 70%, Spanje 20%, Frankrijk 10%
Ook de Deense en Zweedse Afrika Compagnie waren actief, gesteund door Amsterdamse en Hamburgse kooplieden.
Tussen 1519 en 1867 vonden naar schatting 27.000 slaventransporten plaats met 15 miljoen Afrikanen. Hiervan stierf onderweg zo’n 15% (ruim 2 miljoen) en werden ruim 12.000.000 uiteindelijk verhandeld in Amerika en de Cariben. Hiervan werden ca 600.000 zwarte slaven door Nederlanders verhandeld (5% ), ruim de helft door de WIC en Zeeuwse handelaren vervoerden de resterende 270.000 slaven.
Naast de 15 miljoen stierven er nog miljoenen in Afrika zelf, tijdens het overvallen van dorpen, door aanvallen en uitputting tijdens de voetreis naar de kust, in de depots en door oorlogen.
Alleen de Portugezen gingen eerst nog zelf op roofjacht in de kustgebieden, maar malaria bleek een te grote killer. Het waren de zwarte Afrikanen en/of half-Europese ‘koopvaardijprinsen’ die andere zwarte Afrikanen uit West- en Centraal Afrika haalden, ze tijdelijk aan de kust gevangenen zetten, om door te verkopen aan de vrijwel altijd blanke opkopers. De beruchtste tussenhandelaren waren de Ashanti in Ghana, de Yoruba in Nigeria, de Imbangala in Angola en de Nyamwezi in Tanzania. ‘De Afrikaanse opkopers trekken soms wel 300 km het land in, waar zij alle mensenmarkten afgaan. Markten zoals wij die voor beesten hebben’ , zo werd beschreven.
Impact op Nederland.
In Nederland zelf speelde in de tweede helft van de achttiende eeuw de slavernij slechts indirect een rol. Eén op de vijf producten die Nederland verhandelde, zoals suiker, koffie en tabak, waren geteeld door slaven in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. Een aandeel van rond 5% van het BBP. De grote verdiensten kwamen derhalve niet uit de directe slavenhandel maar uit de handel in ook door slaven geproduceerde goederen. Zo haalde Holland, met zijn havens, 40% van de economische groei uit de verwerking en handel van deze producten.
Moderne slavernij.
Mensen knechten is van alle tijden, zo ook de onderdrukking nadat de slavernij officieel wereldwijd afgeschaft en verboden is. Slavernij heeft betrekking op elke vorm van gedwongen onvrijwillig werk, verblijf of uitbuiting, inclusief mensenhandel en mensensmokkel en omvat wereldwijd tot 45 miljoen de mensen, waarvan 58% in de top 5 landen India, Pakistan, de Volksrepubliek China, Bangladesh en Oezbekistan.
Kinderarbeid was en is in alle vooral industriële samenlevingen een veelvoorkomend verschijnsel. Vanwege lage gezinsinkomens moeten kinderen welhaast worden ingezet. In Europa gebeurde dat vooral in de landbouw, werkplaatsen, huisnijverheid of de huishouding van welgestelde burgers. Om te culmineren in grootschalig kindermisbuik in industrie en (kolen)mijnen, Zwarte Pietjes derhalve.
Naar schatting tien miljoen kinderen werken als kindsoldaten in Colombia en Afrika, in steengroeven, in de tapijtindustrie in India, en op cacaoplantages in Ivoorkust. Op Haïti werken zo’n 400 duizend kinderen als slaaf, de restaveks. Ook worden veel kinderen onder dwang ingezet in de prostitutie, met name in Zuidoost-Azië. In het westen zijn het vooral Oost Europeanen en Noord afrikanen, loverboyszijn hiervan slechts een exponent.
Het aantal kindslaafjes wordt wereldwijd geschat op zo’n 140 miljoen..
Dwangarbeid
Dit kennen we uit WOII met vooral Duitsland en Japan (Birma spoorlijn, troostmeisjes). Maar ook de Sovjet-Unie en Cambodja grossierden, evenals China tijdens de Culturele Revolutie. Noord-Koreaanse dwangarbeiderswerken in China, Rusland, Qatar, waarbij het Kim regime de salarissen opstrijkt. Het WK drama in Quatar met 6,000 doden is een ander voorbeeld, evenals de import van Aziatische jonge vrouwen als semi-slaaf in de rijke Arabische landen.
Uitbuiting of semi-dwangarbeid
Uitbuiting ligt op het snijvlak van dwangarbeid waar mensen verder geen kant op kunnen. Het gedijt vooral rond geïsoleerde gemeenschappen in tijden van crisis. Het is van alle tijden,.
In Nederland kennen we het ronselen van soldaten en VOC bemanning. Ook Heijermans beschreef in ‘Op Hoop van Zegen’ met Kniertje de misstanden in de haringvisserij, Haar man en twee van haar zoons voeren uit op niet zeewaardige bomschuit en vergingen. Duur betaalde vis. Ook de kompels in de mijnen hadden weinig keus.
De Drentse plaggenhut is het symbool voor de misstanden in het Veen. Ook hier was gedwongen verhuizing van armen uit de stad geen uitzondering.
‘Al wie hier samenkwam uit verre streken,
het land ontgon en zich een woonplaats schiep,
was elders uitgestoten, uitgeweken,
en droeg het hart in haat, tien turven diep’.
Terrorisme.
Naast het in naam van de Islam ontvoeren en misbruiken van meisjes in landen als Nigeria, kent ook de terreurorganisatie ISIS grootschalige deportatie in Irak en Syrië, vooral van de religieuze Jezidi vrouwen die als wegwerp seks-slavin en handelswaar dienden. Ook Zuidoost Azië kent voorbeelden hiervan.
Militaire dienstplicht
Wordt eveneens als moderne slavernij aangemerkt, zoals extreem lange militaire dienstplicht als in Eritrea. Ook Nederland kende voor en na de oorlog de Dienstplicht, waar jonge mannen werden gedwongen tot anderhalf jaar ‘dienst’, op straffe van gevangenisstraf. Ook ik werd uit m’n studie gerukt, om 18 maanden -slapend op een strobrits en met kleding van de maten te groot of te klein- zinloze ledigheid af te wisselen met zinloze nachtelijke sneeuwmarsen en dito bivakken bij regen en vrieskou. Nee, niet zielig, wel onterend.
Marsexercities werden aangevuurd met kreten als “kijk niet naar de grond, je zult er nog lang genoeg onder liggen” en “je enige recht is dat op ontberingen”, niet echt grappig. En dat voor omgerekend 50ct/dag en verder hand ophouden bij familie. Wel werd rond 1970 een wedde uitgekeerd van omgerekend €60/maand, en was in 1996 70% van de wedde van een beroeps.
Anderhalf jaar onderworpen aan ongekozen meerderen, en dito achterstand in carrièreontwikkeling. Om daarna met niets weer gedumpt te worden in een maatschappij waar leeftijdsgenoten zo’n twee jaar voorsprong hadden.
De dienstplicht omvatte tussen 1946 en 1996 jaarlijks zo’n 40,000 jongens, ofwel totaal 2 miljoen mannen. Met een huidig minimum jaarsalaris van €20,000/j gaat het dan om een slordige €30 miljard gederfd inkomen. Afgezet tegen de Groningse aardgasbaten tussen 1970 en heden van €420 miljard toch substantieel. Naast salarisroof vooral discriminatie. Zo was er broederdienst (max 2/gezin), onduidelijke selectie waardoor velen de dans ontsprongen. Vrouwen, homofielen en vermeende zwakkeren waren sowieso vrijgesteld. Maar vooral was er geen solidariteit in de vorm van heffing bij de vrijgestelden. Zoals nu wel verplicht binnen het huidige zorgstelsel.
Ten slotte.
Het verhandelen van meer dan 600,000 zwarte slaven is zeker een smet op het verleden. Een smet op het heden is het beroven van vrijheid van 2,000,000 jonge mannen zonder ook maar enige compensatie. Omwille van de dreiging van de Russische Beer, dezelfde beer die nu de grootste gasleverancier is van de EU. En nee, de Greenpeace ijsbeer, dat is echt een ander geldverslindend verhaal.
Veel van deze ex-dienstplichtigen zien nu dat de vrijheid waarvoor zij dienden met rasse schreden afbrokkelt, hun vermogen en pensioen door EU strapatsen minder wordt, de zorggarantie blijkt een totaal-faal Covid-19). Om dan ook nog weggezet te worden als onrendabele opvreters en profiteurs.
In dit licht is een roep om compensatie van de achter-achter-achter kleinkinderen van zwarte slaven, vanwege persoonlijk verdriet over het leed van hun groot-groot-grootouders, wat moeilijk te plaatsen.
Even moeilijk als voor de Indie-veteranen is een koning te zien die zich publiekelijk voor hen schaamt omdat ze zich hebben ingezet voor … ja voor wie eigenlijk?
