Aan de hand van Martin Sommer verscheen vandaag een prachtcolumn in De Volkskrant. In deze column beschreef Martin Sommer waarom hij vind dat de intrekking van het referendum uitgesteld moet worden, en zo mogelijk afgesteld.
Het stuk begint zo:
“Ineens kan ik me voorstellen hoe het voelt om D’66 er te zijn. Dat voelt zo.Een tijdje terug besloot ook ik om de kroonjuwelen van het referendum naar het schuurtje te doen. Dat was na de Brexit en voor de Catalaanse onafhankelijkheidsstem. Een kleine meerderheid mag toch niet een heel volk gijzelen, was de overweging. Kleine meerderheden, opgeklopte tegenstellingen, onoverzienbare gevolgen, Dan maar geen referendum”.
Wij kunnen ons ook levendig voorstellen hoe het is om D’66 er te zijn, sommigen van ons zijn dat ook of zijn dat geweest. Persoonlijk krijg ik de “D” in combinatie met ’66 nog met moeite uit mijn toetsenbord, maar soit. Na de Brexit waren er overal geluiden te horen tegen het referendum. Een piepkleine, voorgelogen meerderheid zou de minderheid gijzelen. Martin Sommer gaat verder:
“Ik kreeg applaus van verstandiger mensen, maar het bleef knagen. En nu het kabinet zo voortvarend af wil van het referendum, weet ik zeker: afschaffen is een slecht idee. CDA – leider Buma noemt het referendum in het kielzog van Tocqueville een vorm van de tirannie van de meerderheid. Het vertegenwoordigend stelsel zou er juist zijn om minderheden te beschermen. Veel bekommernis voor gepasseerde minderheden zie ik bij dit kabinet niet, ook niet als het gaat om verstrekkende besluiten als het CO2 vrij maken van het hele land, waarbij met grote nonchalance over kosten wordt gepraat. Over onoverzienbare gevolgen gesproken”
Het referendum is juist één der weinige democratische middelen die minderheden tot hun beschikking hebben om de meerderheid achter zich te krijgen. Immers kan iedereen een referendum aanvragen, en kan iedereen meedoen in de campagne. Geen democratisch middel betrekt minderheden beter bij besluitvorming dan het referendum. Martin Sommer ziet dat juist:
“In het huidige regime van smalle meerderheden, worden dissidente geluiden niet aangemoedigd maar gesmoord. Partijen zijn stemmachines geworden, partijvleugels met eigenwijze opvattingen bestaan niet meer, wetenschappelijke bureau’s leven een marginaal bestaan. Omdat het midden zo smal is geworden, os een drukkende beleidsconcensus ontstaan. In die hoedanigheid is het referendum onmisbaar”.
Hoewel Martin Sommer hier gelijk heeft, mist een analyse van het uitvlakken van het politieke midden. Mijn inziens zijn grote groepen kiezers steeds verder richting uitersten getrokken, omdat zij niet of onvoldoende gehoord worden door het midden. Het zijn deze kiezers die juist snakken naar inspraak en beslissingsmacht over onderwerpen die hen direct raken, zoals de massa-immigratie, de EU en andere zaken. Niet voor niets zitten daar ook de partijen die voor referenda zijn. Helaas, want liever hadden wij ook gezien dat de midden-partijen de kiezer niet als een bedreiging zouden zien, maar zouden omarmen.
“De brute manier waarop de volksraadpleging nu om hals wordt gebracht, bevestigd de armoedige toestand. Vorige week bezochten politicologen, bestuurskundigen en staatrechtgeleerden de Eerste kamer, die nog moet beslissen. Zij kenden weinig genade weinig genade met het trapezewerk van Rutte 3, en vooral niet met het voornemen dat de intrekkingswet zelf geen onderwerp meer mag zijn van een referendum. Onhoffelijk was de vriendelijkste beoordeling. Flauw, angstig, onfatsoenlijk waren andere”
Bovenstaand een verslag van deze expert-meeting. Het klinkt hooghartig, maar van belang is volgens mij dat de intrekkingswet niet in werking treed voordat de Wet Raadgevend Referendum de mogelijkheid heeft geboden daar een referendum over te houden. Nieuw recht gaat boven bestaand recht, maar in dit geval treedt het nieuwe recht niet in werking op het moment dat wij hierover een referendum mogen organiseren. Met de kleinst mogelijke meerderheid trachten Rutte, Pechtold en kornuiten ons te knechtten. De tirannie van de kleine meerderheid in optima forma.
“Wij hebben het referendum nodig, juist om de tirannie van de kleine meerderheden te bestrijden. Een goed voorbeeld is de donorwet van Pia Dijkstra (’66). Geenstijl startte deze week een handtekeningenactie voor een volksraadpleging en bleek ineens bevriend met de orthodox gereformeerden van de SGP. Daar zijn ze mordicus tegen het referendum als uitingsvorm van de verfoeide volkssoevereiniteit, maar nog mordicusser tegen de donorwet. Met merkbaar genoegen herinnerde de partij eraan dat de wet van Pia Dijkstra met de kleinst mogelijke meerderheid is alleen maar doordat een tegenstander-kamerlid de trein gemist had. Ook om die reden reden is de donorwet een een ideaal onderwerp om voor te leggen aan de volksstem”
Martin Sommer gaat hier mijns inziens iets te gemakkelijk voorbij aan het gegeven dat bij een referendum de klassieke tegenstellingen tussen politieke partijen er niet toe doen. Sterker nog, politieke partijen doen er bij referenda in het geheel niet toe. Anders dan in de normale politieke arena gaat het niet om poppetjes, partijen en ideologieën maar om een enkel onderwerp. En juist rondom dat onderwerp kunnen coalities en verbanden ontstaan van mensen en groepen die normaliter verder van elkaar afstaan, maar juist in een referendum-campagne samenwerken rondom hetzelfde onderwerp.
“Geenstijl gaat die 300000 handtekeningen op zijn sloffen halen. Op de site Geenstijl.nl bezweren de initiatiefnemers vroom dat het ze niet te doen is om hun specialiteit, namelijk Pechtold pesten. Maar ’66 is niet voor niets de kop van jut geworden. De donorwet is het symbool geworden van een liberale partij die meent dat het met de zelfbeschikking van de burger wel een tandje minder kan. De overheid mag zich immers ongevraagd over je organen ontfermen, tenzij jij zelf anders beslist”
Hoewel ik het met de strekking van deze alinea eens ben, wens ik graag te benadrukken dat het referendum niet draait om de poppetjes. Wie de initiatiefnemers zijn doet er niet toe. Een referendum wordt gesteund door alle aanvragers (bij het Oekraine-referendum waren dat er meer dan 400000), en zij hebben allen andere motieven.
“Het mantra waarmee ’66 minister Ollongren de afschaffing beargumenteerde, was steeds ‘dat het referendum niet had gebracht, wat ervan was verwacht’. Maar kijk, als een donderslag bij heldere hemel blijkt het referendum wel degelijk zijn werk te doen. Na de afwijzing van de sleepwet op het kabinet gisteren tot aanpassingen besloten. Zonder twijfel gebeurde dat door toedoen van ’66, dat de geschiedenis in dreigt te gaan als de partij die haar eigen principes ontrouw werd, terwijl straks mogelijk ook de donorwet wordt afgeschoten. Pechtold liep de laatste dagen als een oorwurm door het kamergebouw. Of de aanpassingen van de sleepwet de partij aan een positievere pers gaan helpen, betwijfel ik. Eerst zeggen dat het referendum niet werkt, waarna het door druk vanuit de buitenwereld wel blijkt te werken, en er dan alsnog vanaf willen, dat draagt niet bij aan je goede eer en goede naam”.
Het mantra van Ollongren wordt terecht aangehaald, alleen mijns inziens te weinig belicht. Want waarom zou het zijn dat het niet bracht, wat was verwacht? Gaat zij ervan uit dat kiezers teleurgesteld zijn door het raadgevende karakter van het raadgevend referendum, of is de kiezer teleurgesteld omdat de regering zich bij herhaling niet juist conformeert aan artikel 11 van de Wet Raadgevend Referendum, die het niet heeft over aanpassen, maar over intrekken of doorzetten van gereferendeerde wetten? Zou de kiezer niet doorhebben dat inlegvellen en aanpassingen slechts cosmetisch zijn? Zou de kiezer niet doorhebben dat werkelijk aangepaste wetten de facto nieuwe wetten zijn, en derhalve ook zo behandeld dienen te worden? Zou het niet zo zijn, dat juist door dit openlijke mistige schouwspel, de kiezer het vertrouwen in de politiek verliest? Dat de kiezer meer had verwacht van het referendum is wellicht waar, maar het is niet het instrument waarvan meer verwacht werd, maar het gedrag van politici.
“Het kabinet wilde het referendum snel opruimen om zonder hinderlijke vertraging grote besluiten te nemen. Je wilt toch lange termijnbeleid kunnen voeren, zeggen ze in de coalitie. Bijvoorbeeld op energiegebied is het steeds een enorm gezwabber geweest en dat wordt er met referenda niet minder op. Wel, wat mij betreft begint de lange termijn met de korte. Afspraken zijn er om je aan te houden. In de wet staat dat het raadplegend referendum na drie jaar geëvalueerd zou worden. Nog voordat het zover is wordt er een einde aan gemaakt, volgens één van de experts vorige week in de senaat ‘om politieke tegenstanders de pas af te snijden’.
Is het niet juist het lange termijn beleid wat pas echt slaagt als er draagvlak is onder de bevolking voor dat beleid? Zou het dan niet juist zijn om te peilen of er draagvlak bestaat voor dergelijk beleid? Los daarvan is dit gedrag van onze regering, wellicht in verband te brengen met draagvlak voor het door hen gewenste beleid. Draagvlak dat er wellicht niet is, en de angst voor openlijke uiting daarvan brengt ze wellicht tot deze rigoureuze stap.
“En dan is er nog de staatscommissie van Johan Remkes. Die is door de Eerste Kamer ingesteld om het reilen en zeilen van het democratische bestel te onderzoeken, inclusief referendum. Aangezien het ook de Eerste Kamer is die nu over de intrekkingswet moet besluiten, zou het wel zeer onhoffelijk zijn om niet eerst te wachten op het rapport van Remkes. Daarbij zal, als ik mij niet sterk vergis, ook een aanmoediging zijn om te maken van het referendum. Eerste Kamer doe uw plicht en stel de beslissing uit tot het verschijnen van Remkes”
Mooie zin om mee af te sluiten. Wat ons betreft wordt de intrekkingswet ongedaan gemaakt, weggestemd. Dat moge duidelijk zijn, maar wacht in ieder geval hiermee totdat de commissie Remkes het werk heeft afgerond, wel zo hoffelijk.
Artikel geschreven door: Jasper van Buul