Dit is het antwoord op onze ingediende vragen aan de minister. (Zie artikel vertraging voor de intrekkingswet). Ik heb hier de volledige tekst die te downloaden is op de pagina van de eerste kamer. Dit hier onder is de gehele tekst. Duidelijk is de houding van de minister te zien. Het is allen een afspelen van de bekende boodschap: dit is wat wij willen. Dit is wat we gaan doen om de eerder genoemde redenen. Wij gaan niet van standpunt veranderen en er is geen ruimte voor debat. Dit zijn dus geen antwoorden op de vragen dit is allen hun boodschap herhalen. Sommige vragen worden zelfs helemaal niet beantwoord. Lees zelf de tekst. Er gaat hier vanuit BCNL zeker nog een gefundeerde reactie op komen in de vorm van wedervragen. Onderstaande stukken voor nu ter kennisgeving.
Om er even een antwoord uit te pakken:
De leden van de PVV-fractie vragen op welke feiten of onderzoeken de
regering dit baseert, op welke verwachting de regering doelt en over welk percentage zij het
heeft als zij schrijft over “veel kiezers”.
Uit het Nationaal Kiezersonderzoek 2017 blijkt dat 38% van de kiezers vindt dat het kabinet de
uitslag van een referendum altijd moet volgen. Deze grote groep kiezers zal dus teleurgesteld
zijn als het kabinet, alles afwegende, besluit om een eventueel “nee” niet te volgen. 39,7%
vindt dat het ervan af hangt of de afwijzende uitspraak moet worden gevolgd.2 Ook van deze
groep kiezers zal een deel teleurgesteld zijn als het kabinet een eventueel “nee” niet
overneemt. Ook uit kiezersonderzoek na het Oekraïne-referendum bleek dat een meerderheid
van de kiezers wil dat het kabinet ‘luistert’ naar de uitslag (62,6%). Dit geldt ook voor de voorstemmers
(51,9%).3 Het kabinet concludeert dat het tot onbegrip bij kiezers kan leiden als het
kabinet, na heroverweging, een raadgevende uitspraak tot afwijzing niet overneemt.
Uitgaan van bovenstaande cijfers is een aanname. De aanname is : van deze
groep kiezers zal een deel teleurgesteld zijn als het kabinet een eventueel “nee” niet
overneemt. Er is geen onderzoek geweest met de vraag:
- Vind u dat het referendum heeft gebracht wat er van verwacht werd ?
- Bent u teleurgesteld als de uitkomst van het raadgevend referendum niet wordt over genomen?
- Zo ja wie of wat is er dan de schuldige van het niet functioneren van deze wet?
- Hoe zou deze wet beter beter kunnen?
duidelijk is wel uit deze cijfers dat het grootste gedeelte van de kiezers het liefst een bindende uitspraak ziet. Feit :Er is geen onderzoek gedaan of deze groepen kiezers zich teleurgesteld voelt als het kabinet een “nee”niet over neemt. Dit is dus geen antwoord op de vraag. Het antwoord op deze vraag is een aanname door de regering. Het antwoord is dus niet gebaseerd op een bevolkingsonderzoek bij een representatieve groep. Het is en blijft en interpretatie van cijfers. Het antwoord op de vraag moet luiden . Nee wij hebben nog geen onderzoek gedaan naar de tevredenheid onder de burgers over het functioneren van de wet en het verwachtingspatroon van de wet.
De memorie van toelichting van de intrekkingswet waar de minister op blijft hameren geeft aan dat de suggestie wordt gewekt dat deze wet bindend zou zijn. Deze wet is wel correctief als hij op de juiste wijze wordt uitgevoerd. Namelijk op het moment dat de minister of minister-president aangeeft dat de uitslag wordt overgenomen treedt automatisch artikel 11 in werking: Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk een voorstel van wet ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet. Er mag dan wel zijdelings wat worden aangepast: quote : (Kamerstukken II 2005/06, 30372, nr. 9, p. 21).
De heroverweging kan eruit bestaan dat aspecten uit het maatschappelijk debat dat is gevoerd
in de aanloop naar het referendum, worden bezien en (uiteindelijk) leiden tot wijziging in
wetgeving. Dergelijke wijzigingen kunnen echter niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen dat de
inwerkingtreding van de wet regelt, omdat artikel 11 van de Wet raadgevend referendum
voorschrijft dat het wetsvoorstel dat zo spoedig mogelijk wordt ingediend na een raadgevende
uitspraak tot afwijzing “uitsluitend” strekt tot intrekking of tot regeling van de inwerkingtreding
van de wet. De wet moet eerst worden afgestemd. Dat is de juiste procedure. Daarna kan de wet dan worden aangepast en moet hij opnieuw door de 2e kamer. Daarna moet de wet weer opnieuw door de 1e kamer. Daarna moet hij wederom referendabel worden. Dat is de juiste gang van zaken. Nu wordt de suggestie gewekt da dit correctieve element, het eerst verplicht afstemmen er helemaal niet is. De naam van de wet in artikel 1 luid niet voor niets: De wet raadgevend correctief referendum! bron: : http://wetten.overheid.nl/BWBR0036443/2017-04-01
Wil u helpen met het schrijven van wedervragen op de antwoorden hier onder om het referendum in leven te houden, meld u dan nu aan via het contact formulier.
Hier onder een link naar het document met de antwoorden.
https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20180509/memorie_van_antwoord/document3/f=/vko7mpsm00w6.pdf
Eerste Kamer der Staten-Generaal I
Vergaderjaar 2017-2018
34 854 Intrekking van de Wet raadgevend referendum
C MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 9 mei 2018
1. Inleiding
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de inbreng van de leden op het wetsvoorstel.
De inbreng is gericht op aspecten van zowel de vorm als de inhoud van het voorstel, en gaat in
op de motivering van de keuzes die hierin zijn gemaakt. Vragen zijn gesteld over het moment
van intrekking van de Wet raadgevend referendum en de terugwerkende kracht die daaraan
wordt verbonden. Ook gaan de vragen in op de betrokkenheid van de burger bij het openbaar
bestuur. Hierna wil ik graag die vragen beantwoorden. Waar dat omwille van de leesbaarheid
aangewezen voorkwam, heb ik soortgelijke vragen van de leden tezamen beantwoord.
2. Algemeen
De leden van de CDA-fractie vragen of het in strijd met de Grondwet zou zijn om aan de Wet
raadgevend referendum een de facto materieel beslissend karakter te verlenen.
Een referendum waarvan de uitslag formeel bindend is voor de wetgever kan alleen worden
geregeld door wijziging van de Grondwet. De Grondwet beschrijft namelijk uitputtend de
organen die meebeslissen over de totstandkoming van wetten. Met het oog hierop bepaalt de
Wet raadgevend referendum dat de wetgever bij een raadgevende uitspraak tot afwijzing als
bedoeld in die wet het laatste woord heeft. Het raadgevende karakter veronderstelt ook dat de
wetgevende organen vrij en ongebonden blijven in hun eigen, finale besluitvorming. In dit
verband wijst het kabinet op een eerder advies van de Afdeling advisering van de Raad van
State waarin de Afdeling benadrukt dat verklaringen van politici om de referendumuitslag op
voorhand of na het referendum zonder inhoudelijke heroverweging te volgen, leiden tot een
situatie die zich niet verdraagt met het karakter van het niet bindende referendum en op
gespannen voet staat met de Grondwet.1 Tegen die achtergrond heb ik tijdens de plenaire
behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer ook benadrukt dat het niet
mogelijk is een niet-bindend referendum in de richting van de kiezers te behandelen alsof het
een bindend referendum betreft.
De leden van de D66-fractie vragen nader uiteen te zetten om welke reden(en) een ook door de
uitslag van een raadgevend referendum geïndiceerde heroverweging op gespannen voet zou
staan met het feit dat de wetgever eerder rekening heeft gehouden met uitvoerings- en
handhavingseffecten, met de samenhang met andere wetgeving en met gevraagde en
ongevraagde inbrengen van de zijde van belanghebbenden. De leden van de PVV-fractie vragen
of de regering de burger niet in staat acht om de belangenafweging door de wetgever bij diens
oordeelsvorming tijdens een referendum te betrekken.
1 Kamerstukken II 2015/2016, 34423, nr. 4.
2
Het kabinet heeft in de memorie van toelichting bij het intrekkingsvoorstel de belangenafweging
in beeld gebracht die de wetgever pleegt, voordat hij overgaat tot vastlegging van beleid in
wetgeving. Overeenkomstig het Integraal Afwegingskader beleid en regelgeving en de
Aanwijzingen voor de regelgeving (zie met name Ar 4.43), heeft in de memorie van toelichting
een verantwoording plaatsgevonden voor de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes. Als na een
raadgevende uitspraak tot afwijzing een heroverweging plaats vindt, verwacht de kiezer in de
eerste plaats dat de wet wordt ingetrokken, terwijl de Wet raadgevend referendum ook de
mogelijkheid van inwerkingtreding van de referendabele wet geeft. Het kabinet heeft daarover
opgemerkt dat dat tot vervreemding van de kiezer kan leiden, wat zeer onwenselijk is.
De leden van de fractie van D66 vragen om een nadere toelichting op de waarneming dat het
tot vervreemding bij kiezers leidt als de regering na een raadgevende uitspraak tot afwijzing de
wet waarover een referendum is gehouden niet intrekt, maar – eventueel na aanpassing – in
werking laat treden. De leden van de PVV-fractie vragen op welke feiten of onderzoeken de
regering dit baseert, op welke verwachting de regering doelt en over welk percentage zij het
heeft als zij schrijft over “veel kiezers”.
Uit het Nationaal Kiezersonderzoek 2017 blijkt dat 38% van de kiezers vindt dat het kabinet de
uitslag van een referendum altijd moet volgen. Deze grote groep kiezers zal dus teleurgesteld
zijn als het kabinet, alles afwegende, besluit om een eventueel “nee” niet te volgen. 39,7%
vindt dat het ervan af hangt of de afwijzende uitspraak moet worden gevolgd.2 Ook van deze
groep kiezers zal een deel teleurgesteld zijn als het kabinet een eventueel “nee” niet
overneemt. Ook uit kiezersonderzoek na het Oekraïne-referendum bleek dat een meerderheid
van de kiezers wil dat het kabinet ‘luistert’ naar de uitslag (62,6%). Dit geldt ook voor de voorstemmers
(51,9%).3 Het kabinet concludeert dat het tot onbegrip bij kiezers kan leiden als het
kabinet, na heroverweging, een raadgevende uitspraak tot afwijzing niet overneemt.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering het proportioneel vindt de Wet
raadgevend referendum volledig in te trekken. Deze leden stellen ook vragen of de intrekking
van de wet wel op begrip bij de kiezer zal kunnen rekenen.
Het kabinet heeft besloten tot afschaffing van het instrument en niet tot het verder ontwikkelen
ervan. Het kabinet wil over de intrekking van de wet duidelijkheid geven, nu het instrument tot
vervreemding van de kiezer kan leiden, om de redenen genoemd in de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie vragen op welke wettelijke bepaling de regering zich baseert bij de
in de memorie van toelichting geschetste mogelijkheid van een aanpassing van de wet,
aangezien artikel 11 van de Wet raadgevend referendum uitsluitend de mogelijkheid biedt tot
intrekking of inwerkingtreding.
2 Zie Stichting Kiezersonderzoek Nederland (SKON) – Aanhoudend wisselvallig. Nationaal kiezersonderzoek
2017, blz. 96 (http://www.dpes.nl/images/AanhoudendWisselvalligNKO2017V4.pdf).
3 Zie SKON – Het Oekraïne-referendum. Nationaal referendumonderzoek 2016, blz. 26
(https://kennisopenbaarbestuur.nl/media/254244/het-oekra%c3%afne-referendum-nationaalreferendumonderzoek-2016.pdf).
3
De artikelen 11 en (bij wetgeving die met toepassing van de spoedprocedure reeds in werking
is getreden) 12, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum geven het wettelijk perspectief
na een referendum. De beslissing (tot inwerkingtreden of intrekken) gaat vergezeld van een
heroverweging, in het licht van het gehouden referendum. De initiatiefnemers van de Wet
raadgevend referendum hebben daarover in de memorie van toelichting het volgende
opgemerkt:
“Aan een raadgevende uitspraak tot afwijzing verbindt dit voorstel de verplichting tot
heroverweging. Het voorstel bepaalt dat de beslissing hierover aan het oordeel van de
wetgever wordt onderworpen.” (Kamerstukken II 2005/06, 30372, nr. 9, p. 21).
De heroverweging kan eruit bestaan dat aspecten uit het maatschappelijk debat dat is gevoerd
in de aanloop naar het referendum, worden bezien en (uiteindelijk) leiden tot wijziging in
wetgeving. Dergelijke wijzigingen kunnen echter niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen dat de
inwerkingtreding van de wet regelt, omdat artikel 11 van de Wet raadgevend referendum
voorschrijft dat het wetsvoorstel dat zo spoedig mogelijk wordt ingediend na een raadgevende
uitspraak tot afwijzing “uitsluitend” strekt tot intrekking of tot regeling van de inwerkingtreding
van de wet.
De leden van de PVV-fractie stellen vragen over vervreemding van de kiezer en vragen uit te
leggen hoe intrekking van de Wet raadgevend referendum die vervreemding kan verminderen,
en of de regering een volwaardig alternatief voorhanden heeft.
Het kabinet doelt met “vervreemding” op het onbegrip dat bij veel kiezers ontstaat als een
eventueel “nee” niet leidt tot intrekking van de wet waar het referendum over is gehouden.
Waar veel kiezers erop rekenen dat er recht wordt gedaan aan een raadgevende uitspraak tot
afwijzing, dwingt die uitspraak alleen tot een heroverweging. Een bindend referendum kent dit
nadeel niet, maar dat instrument is voorlopig uit zicht, nu het daarop ziende initiatiefvoorstelVan
Raak in tweede lezing niet de vereiste 2/3 meerderheid in de Tweede Kamer heeft
gehaald.4
De leden van de PVV-fractie vragen of bij (raadgevende) referenda in andere landen en bij
lokale referenda ook sprake is van vervreemding bij de kiezers. Deze leden vragen ook of de
regering verder wetten gaat intrekken die vervreemding in de samenleving in de hand zouden
werken.
De intrekking van de Wet raadgevend referendum is een nationale politieke keuze. Het kabinet
is van oordeel dat vervreemding van de kiezer aan de orde kan zijn bij dat
referenduminstrument, om de eerdergenoemde redenen. Het kabinet geeft met dit wetsvoorstel
geen oordeel over vervreemding van kiezers in andere landen, in provincies of gemeenten
vanwege raadgevende referenda, of bij andere thema’s.
De leden van de fracties van de PVV, de PvdA, de PvdD en 50PLUS vragen waarom de regering
van oordeel is dat de Wrr als opmaat gold naar een correctief bindend referendum. De leden
van de PVV-fractie vragen verder of in het verleden wel bredere politieke en maatschappelijke
steun heeft bestaan voor het correctief bindend referendum. De leden van de PVV-fractie en
van de 50PLUS- fractie vragen tot slot of de regering bereid is voorstellen te doen voor de
invoering van een dergelijk correctief bindend referendum indien daar politieke steun voor blijkt
te bestaan.
4 Kamerstukken 34724; Hand. II 2017/18, nr. 26, item 15, p. 1.
4
De initiatiefnemers van de Wet raadgevend referendum waren van oordeel dat een niet-bindend
raadgevend referendum ook zonder of zelfs naast een bindend referendum zou kunnen
bestaan.5 Het kabinet deelt deze opvatting niet en is van oordeel dat de referendumvormen in
elkaars verlengde liggen. Nu het bindend referendum als beoogd einddoel voorlopig uit zicht is,
is het kabinet van oordeel dat de Wet raadgevend referendum niet als zelfstandig
referenduminstrument moet worden gehandhaafd. De politieke steun voor het bindend
referendum is op dit moment beperkter dan in het verleden. Bij de stemming in verband met
het initiatiefwetsvoorstel van het lid Van Raak tot verandering in de Grondwet, strekkende tot
opneming van bepalingen inzake het correctief referendum op 23 november 2017 bleek dat
minder dan een derde van de leden van de Tweede Kamer zich voor dat voorstel uitsprak.
Eerdere grondwetsvoorstellen van deze strekking haalden gewone meerderheden in beide
Kamers.
De leden van de fractie van de PVV vragen of de regering bereid is de behandeling van het
onderhavige wetsvoorstel aan te houden totdat de Staatscommissie parlementair stelsel haar
advies heeft uitgebracht. De leden van de SP-fractie vragen waarom de evaluatie van de wet en
het advies van de Staatscommissie parlementair stelsel niet is afgewacht alvorens de Wet
raadgevend referendum af te schaffen. De leden van de PvdA-fractie, de fractie van GroenLinks,
de fractie van de PvdD en de fractie van 50PLUS stellen vragen samenhangend met de timing
van het wetsvoorstel.
Het kabinet heeft gekozen voor afschaffing van het instrument raadgevend referendum, en niet
voor het verder ontwikkelen ervan. Het kabinet acht het daarom niet opportuun om eerst een
wetsevaluatie af te wachten. De Staatscommissie parlementair stelsel heeft als opdracht om te
onderzoeken of er in de breedte van het parlementaire stelsel en de parlementaire democratie
veranderingen nodig zijn. De Staatscommissie kan met aanbevelingen komen in het bredere
perspectief van het functioneren van de representatieve democratie. Het onderhavige
intrekkingsvoorstel staat los van dat grotere geheel en heeft een eigenstandige onderbouwing.
De rapportage van de Staatscommissie hoeft dan ook niet te worden afgewacht.
De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het raadgevend
referendum, als tussenstap naar een correctief bindend referendum, niet heeft gebracht wat
ervan werd verwacht. Deze leden en de leden van de SP-fractie vragen op wiens verwachting
hier wordt gedoeld en wat die verwachting inhoudt. Ook vragen de leden van de PVV-fractie
hoe deze opvatting zich verhoudt met de situatie dat het referendum over de Wet op de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten positief is ontvangen. De leden van de SGP-fractie vragen of
in het licht van het gehouden referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2017 nog reden is om te bezien of de Referendumwet niet eerst moet worden geëvalueerd. De
leden van de fractie van de PvdA en van de GroenLinks-fractie stellen vragen naar aanleiding
van de inbreng van deskundigen in de Eerste Kamer, met betrekking tot de uitspraak van de
regering dat het raadgevend referendum niet gebracht heeft wat daarvan werd verwacht.
Het raadgevend referendum heeft de kiezer en de Nederlandse politiek niet gebracht wat ervan
werd verwacht. Het referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017
brengt het kabinet niet tot een ander oordeel. Aan het instrument kleeft het grote nadeel dat
een raadgevende uitspraak tot afwijzing van de wet niet hoeft te worden gevolgd door
intrekking. En dat is blijkens de hiervoor in deze nota genoemde onderzoeken wel de opvatting
van veel kiezers en een veel gehoorde opvatting in het politieke debat, wat tot intrekking noopt.
5 Kamerstukken I 2013/14, 30174, D, p.6 en Kamerstukken I 2012/13, 30372, C, p. 2.
5
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan duiden dat lokale maatregelen zoals het
actieplan voor het versterken van de lokale democratie geen soelaas bieden voor het afschaffen
van het raadgevend referendum op nationaal niveau, en hoe speerpunten van het actieplan zijn
te rijmen met het intrekkingsvoorstel.
Ik wil vooropstellen dat het actieplan niet is bedoeld als alternatief voor het nationaal
raadgevend referendum. De gemeente is voor burgers de meest nabije overheid. Daar liggen
grote kansen op verbinding. Het actieplan richt zich derhalve in het bijzonder op versterking
van de lokale democratie en bestuur. Het plan kent drie pijlers: versterking van lokale
bestuurders en volksvertegenwoordigers, van de verbinding tussen bestuur en burgers en van
de weerbare lokale democratie. Het actieplan zal ik de Tweede Kamer vóór het zomerreces
doen toekomen.
Deze leden hebben gelezen over de betrokkenheid van koepelorganisaties zoals het IPO bij het
actieplan en vragen welke verbinding met de burgers deze organisaties hebben.
Het actieplan is specifiek gericht op versterking van de lokale democratie en bestuur, maar in
het algemeen op alle bestuurslagen als het gaat om de versterking van de democratie en het
bestuur. Juist vanwege deze integrale aanpak, met betrokkenheid van alle bestuurslagen, hecht
ik eraan om ook provincies en waterschappen met hun democratische gekozen Staten en
algemeen bestuur – via hun koepels – te betrekken.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de regering in het kader van het versterken van de
lokale democratie de positie van de bestuursakkoorden ziet, en of zij mogelijkheden ziet
dergelijke akkoorden (decentraal) referendabel te maken.
Het kabinet is van mening dat bestuursakkoorden, zoals het Energieakkoord of het
Interbestuurlijk Programma (IBP), mogelijkheden bieden om de lokale democratie te
versterken. In deze bestuursakkoorden worden afspraken gemaakt of en op welke wijze
inwoners betrokken moeten worden bij de verdere uitwerking van maatregelen. In het IBP zijn
als zodanig ook afspraken gemaakt tussen de bestuurslagen om de lokale democratie te
versterken. Op gemeentelijk niveau komen twee typen referenda voor: raadplegende (op
initiatief van het gemeentebestuur) en raadgevende (op initiatief van inwoners). Raadgevende
referenda gaan over (voor)genomen raadsbesluiten. Aangezien bestuursakkoorden doorgaans
niet in de vorm van een besluit worden voorgelegd aan de gemeenteraad, is een referendum op
burgerinitiatief geen optie. Raadplegende gemeentelijke referenda over bestuursakkoorden zijn
in principe mogelijk. Het staat een gemeenteraad vrij binnen het grondwettelijk kader een nietbindende
stemming te organiseren over tal van onderwerpen, dus ook over bestuursakkoorden.
De leden van de PVV-fractie vragen wat het verschil is tussen de noodzaak tot het intrekken
van het raadgevend referendum en het reeds langer bestaande instrument van het
burgerinitiatief om onderwerpen op de agenda van de Tweede Kamer te krijgen.
Het instrument burgerinitiatief is een voorstel om een onderwerp voor behandeling door de
Tweede Kamer voor te dragen. Op grond van artikel 132a, tweede lid, aanhef en onder c, van
het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal kan het burgerinitiatief niet
een onderwerp betreffen waarover korter dan twee jaar voor indiening van het burgerinitiatief
door de Kamer een besluit is genomen, behoudens in het geval van substantiële en voldoende
concrete nieuwe feiten of omstandigheden die ten tijde van de beraadslaging over het
onderwerp in de Kamer niet bekend waren. Het burgerinitiatief dient dus uitdrukkelijk te zien op
een nieuw voorstel, niet een reactie op de wetgeving die de Tweede Kamer al heeft behandeld
6
of nog gaat behandelen. Een raadgevend referendum over aangenomen wetgeving, zoals in de
Wet raadgevend referendum is geregeld, en het burgerinitiatief zijn dan ook geen vergelijkbare
instrumenten.
De leden van de fractie van de PVV vragen naar de visie van de regering met betrekking tot het
stelsel van publieke besluitvorming en democratie. Zij vragen welke elementen fundamenteel
zijn in een kiesstelsel van een democratische samenleving.
Nederland heeft een constitutionele traditie van representatieve democratie.
Vertegenwoordigende organen, zoals de Staten-Generaal, provinciale staten en de
gemeenteraad, nemen er ofwel zelf deel aan de besluitvorming ofwel controleren de
uitvoerende instantie die verantwoordelijk is voor een bepaald besluit. Voor wat betreft publieke
en democratische besluitvorming op nationaal niveau krijgt het beginsel van representatieve
democratie gestalte in grondwettelijke bepalingen zoals artikel 50 en artikel 67, derde lid, die
de vertegenwoordigende functie van de Staten-Generaal definiëren en normeren, en de
artikelen 81 tot en met 87, die de rol van de Staten-Generaal in het wetgevingsproces
neerleggen. Ook het recht van iedere Nederlander om de leden van de algemene
vertegenwoordigende organen te kiezen alsmede tot lid van deze organen te worden verkozen
(artikel 4 Grondwet) en andere grondrechten die de participatie van burgers in het politieke
proces bevorderen, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting (artikel 7), het recht tot
vereniging (artikel 8) en het recht tot vergadering en betoging (artikel 9) zijn van wezenlijk
belang. Hoewel de representatieve democratie op brede maatschappelijke steun kan rekenen,
onderkent het kabinet tegelijkertijd dat de invloed die de individuele burger hierbinnen kan
uitoefenen op concrete vraagstukken, niet altijd tot ieders tevredenheid stemt. Mede met het
oog hierop is de Staatscommissie parlementair stelsel ingesteld.
De leden van de fractie van de PVV vragen waarom de referenda die in de periode rond 2005 op
de Nederlandse Antillen zijn gehouden over de toekomst van de Nederlandse Antillen in het
Koninkrijksverband een basis voor overheidshandelen konden vormen.
Tussen 2000 en 2005 hebben de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen raadplegende
referenda georganiseerd in het kader van discussies over de staatkundige toekomst. Door de
Nederlandse regering werden deze referenda als een interne aangelegenheid van de
betreffende eilanden beschouwd. Voor de eilandsraden en de bestuurscolleges van de
eilandgebieden vormden de uitslagen van de referenda vervolgens input voor de
onderhandelingen met elkaar en met Nederland.
De leden van de SP-fractie vragen of er met intrekking van de Wet raadgevend referendum niet
een pas achteruit wordt gemaakt, nu de wet wordt ingetrokken zonder dat daar iets voor in de
plaats komt.
Het instrument van een bindend referendum is voorlopig als einddoel uit het zicht verdwenen.
Nu het instrument van het nationaal raadgevend referendum in de ogen van het kabinet ten
principale gebrekkig is, noopt dat tot intrekking.
7
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het raadgevende, en dus
niet bindende, karakter van de wet leidt tot teleurstelling onder kiezers en vragen, gelet op
inbreng van deskundigen in de Eerste Kamer over intrekking van het instrument en het nietreferendabel
maken van de wet, naar een wetenschappelijke onderbouwing voor de invloed van
deze intrekkingswet op het publieke vertrouwen of wantrouwen richting de politiek.
Het kabinet veronderstelt geen relatie tussen het afschaffen van het raadgevend referendum en
het publieke vertrouwen in de democratie. Het kabinet wijst wel op bijvoorbeeld het politieke
debat over het Oekraïnereferendum en de verwachting bij veel kiezers dat een raadgevende
uitspraak tot afwijzing (automatisch) moet leiden tot een intrekking van de aan het referendum
onderworpen wet, terwijl de wet slechts verplicht tot heroverweging. De verwachting van de
kiezer is gemeten in het eerder genoemde Nationaal kiezersonderzoek 2017 en het
kiezersonderzoek dat werd uitgevoerd na het Oekraïnereferendum.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er verder op dat de door de Eerste Kamer
geraadpleegde politicologen kritisch zijn over de intrekking van de Wet raadgevend referendum
en stellen vragen over het betrekken van mensen bij voor hen belangrijke wetgeving, over de
kloof tussen politiek en kiezer, en of de regering bereid is verder te onderzoeken welke
instrumenten helpen de kloof tussen politiek en kiezer, tussen wetgever en burger te
verkleinen.
Vormen van inspraak, gericht op een vroegtijdige betrokkenheid van partijen in het
beleidsproces, vindt het kabinet belangrijk. Voor het wetgevingsproces in het algemeen geldt
dat het vroegtijdig consulteren van belanghebbende partijen, burgers en bedrijven gebruikelijk
is. Het kabinet verwijst naar de ruimte voor (burger)participatie, beschreven in de aan uw
Kamer toegezonden kabinetsbrief van 24 februari 2017 over transparantie van het
wetgevingsproces6
, bijvoorbeeld via de website www.internetconsultatie.nl. De Staatscommissie
parlementair stelsel, die eind 2018 met een advies zal komen over de toekomstbestendigheid
van het parlementair stelsel, heeft in haar eerdergenoemde probleemverkenning
volksvertegenwoordiging en representatie benoemd als een van de zes thema’s voor het
vervolg van haar werkzaamheden. De door de leden van de GroenLinks-fractie genoemde
thema’s zullen uiteraard aan de orde komen in de kabinetsreactie op het advies van de
Staatscommissie.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering voornemens is om tot een
precieze omschrijving te komen van de zwakke plekken in onze huidige representatieve
democratie en vragen daarbij om een bredere en meer uitgewerkte probleemanalyse te komen
dan opkomstcijfers alleen. Zo zouden de leden van de fractie van de ChristenUnie bijvoorbeeld
graag uitgezocht hebben welke factoren meespelen bij het thuisblijven van kiezers.
Het kabinet zal in haar reactie op het advies van de Staatscommissie parlementair stelsel
ingaan op door deze commissie vastgestelde zwakke plekken in ons huidige representatieve
stelsel en de mogelijkheden tot versterking van onze representatieve democratie. Het advies
van de Staatscommissie wordt eind dit jaar verwacht. Het kabinet zal daarbij ook aandacht
geven aan de in diverse onderzoeken geconstateerde kloof tussen laagopgeleide kiezers en de
volksvertegenwoordiging. Participatie over de breedte van de samenleving acht het kabinet van
wezenlijk belang voor het functioneren van de representatieve democratie. Het nationaal
6 Kamerstukken I 2016/17, 33009, G.
8
kiezersonderzoek geeft inzicht in de omvang van de kloof tussen laagopgeleide kiezers en de
volksvertegenwoordiging door de jaren heen. Daarnaast doet het Sociaal en Cultureel
Planbureau onderzoek naar niet-stemmers. In dit onderzoek wordt ook ingegaan op
verschillende achtergrondkenmerken zoals opleidingsniveau, leeftijd, maar ook sociale en
fysieke leefomgeving. Het onderzoeksrapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau wordt in
juni van dit jaar verwacht en wordt betrokken bij de kabinetsreactie op de rapportage van de
Staatscommissie.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien uit naar de plannen omtrent het versterken
van de representatieve democratie en vragen wanneer de regering deze denkt te presenteren.
Ik zal de Tweede Kamer vóór het zomerreces mijn actieplan versterking lokale democratie en
bestuur doen toekomen. Het actieplan richt zich in het bijzonder op versterking van de lokale
democratie en bestuur. Daarnaast zal de Staatscommissie parlementair stelsel eind dit jaar
advies uitbrengen. Daar volgt een kabinetsreactie op.
De leden van de PvdD-fractie stellen vragen over het langer tot de mogelijkheden laten behoren
van het referenduminstrument, en het door intrekken van het instrument schaden van
vertrouwen van het publiek in de politiek. Ook vragen deze leden welke noodzaak er is om aan
de intrekking een spoedeisend belang toe te kennen, terwijl de in de wet beloofde evaluatie nog
niet heeft plaatsgevonden en een referendumprocedure over de Wet op de orgaandonatie loopt.
Het kabinet wijst hier op beantwoording van eerdere vragen van de leden van de GroenLinksfractie
en de ChristenUnie-fractie over timing, vertrouwen bij de burger, en (onderzoek naar)
de kloof tussen burger en politiek. Waar het gaat om lopende referendumprocedures strekt het
wetsvoorstel ertoe dat vergevorderde referendumprocedures worden gerespecteerd. Deze leden
wordt verder gewezen op de beantwoording van de vragen in onderdeel 4 van deze nota
(Overgangsrecht).
De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering de opvatting van professor Hendriks
(Volkskrant 27 maart 2018) deelt, dat de intrekking van de referendumwet wringt met de code
van goed openbaar bestuur van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
die aangeeft dat bestuurders hun beslissingen inhoudelijk moeten rechtvaardigen. De leden van
de fractie van 50PLUS vragen of een intrekking, zonder wetsevaluatie, zonder raadgevend
referendum en zonder advies van de Staatscommissie parlementair stelsel, indruist tegen de
normen van goed democratisch bestuur.
Het kabinet acht het intrekkingsvoorstel in lijn met de code voor goed openbaar bestuur. De
code beschrijft de volgende beginselen:
1. Openheid en integriteit
Het bestuur is open en integer en maakt duidelijk wat het daaronder verstaat. Het bestuur geeft
in zijn gedrag het goede voorbeeld, zowel binnen de organisatie als daarbuiten.
2. Participatie
Het bestuur weet wat er leeft in de maatschappij en laat zien wat het daarmee doet.
3. Behoorlijke contacten met burgers
Het bestuur zorgt ervoor dat hijzelf en de organisatie zich behoorlijk gedragen in contacten met
burgers.
4. Doelgerichtheid en doelmatigheid
9
Het bestuur maakt de doelen van de organisatie bekend en neemt de beslissingen en
maatregelen die nodig zijn om de gestelde doelen te behalen.
5. Legitimiteit
Het bestuur neemt de beslissingen en maatregelen die het mag nemen en die in
overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving. De beslissingen zijn te
rechtvaardigen.
6. Lerend en zelfreinigend vermogen
Het bestuur verbetert zijn prestaties en die van de organisatie, en richt de organisatie hier op
in.
7. Verantwoording
Het bestuur is bereid zich regelmatig en ruimhartig jegens de omgeving te verantwoorden.
Toegepast op het intrekkingsvoorstel, oordeelt het kabinet op deze onderdelen positief.
Openheid betekent bijvoorbeeld dat het bestuur open is over procedures en besluiten. Het
kabinet heeft vanaf het begin openheid betracht en duidelijkheid gegeven over zijn voornemen
tot afschaffing van het referenduminstrument. Participatie houdt in dat wordt geluisterd naar
vragen en ideeën van betrokkenen over een onderwerp en wordt verantwoord wat daarmee is
gedaan. Het kabinet heeft gereageerd op signalen, onder meer rondom het
Oekraïnereferendum, betrekt het hiervoor genoemde kiezersonderzoek, en heeft de afweging
gemaakt dat de bezwaren tegen het raadgevend referendum zwaarder wegen dan de voordelen
en moeten leiden tot intrekking van de wet. Het heeft vervolgens, doelgericht, een gemotiveerd
voorstel gedaan, dat ter beoordeling is aan de Kamers. De code zegt over legitimiteit dat het
bestuur beslissingen en maatregelen neemt die in overeenstemming zijn met geldende wet- en
regelgeving en waartoe het bestuur bevoegd is. De handelwijze van de wetgever is terug te
voeren op de bevoegdheden die de Grondwet geeft en het wetsvoorstel is verder juridisch
effectief beoordeeld door de Afdeling advisering van de Raad van State. Het kabinet
onderstreept ten slotte het belang van het afleggen van verantwoording, zoals tot nu in de
parlementaire stukken en de wetgevingsbehandeling is gebeurd, en is daartoe ook in het verder
verloop van de procedure ruimhartig bereid.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering de opvatting van professor Schutgens van
de Radboud Universiteit, deelt die spreekt over een “draak van een wet” en ervoor pleit
hierover een referendum te organiseren. Deze leden vragen ook hoe de regering de kwalificatie
van dr. Boogaard beoordeelt dat de intrekkingswet oogt als “inbreken in je eigen huis”?
De door de Eerste Kamer in een expertmeeting gevraagde deskundigen, die door deze leden
worden aangehaald, zijn ingegaan op vragen over de wenselijkheid van het voorstel. Ook de
wenselijkheid van de keuze die in het wetsvoorstel is gemaakt om de wet niet referendabel te
maken en aan welke keuze in het voorstel een expliciete bepaling is gewijd (artikel V), is aan
hen voorgelegd. Zoals ook de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies over het
wetsvoorstel heeft opgemerkt, is die keuze een politieke keuze, die in de toelichting bij het
wetvoorstel wordt gemotiveerd. Het kabinet staat achter die eenduidige keuze en deelt de
genoemde opvattingen niet.
10
De leden van de PvdD-fractie vragen wanneer voorstellen van experts over aanpassing van de
opkomstdrempel bekend worden, hoe over de voorstellen rond het veranderen van de
opkomstdrempel wordt gedacht en of de regering bereid is voorstellen tot verbetering van het
referendum af te wachten.
Het kabinet is kritisch op het nationaal raadgevend referenduminstrument als zodanig, om de
eerdergenoemde redenen. Onderdelen als de opkomstdrempel en de verschillende
interpretaties van de uitslag hebben daaraan bijgedragen. Alleen intrekking van de wet komt
tegemoet aan het oordeel van het kabinet dat het instrument als zodanig niet voldoet, gegeven
het ontbreken van politieke steun voor een bindend referendum. Aanpassingen aan bijvoorbeeld
de opkomstdrempel acht het kabinet dan ook niet opportuun.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering bereid is onderstaande vragen zorgvuldig
en terdege te beantwoorden, en om politieke redenen gewenste haast daaraan ondergeschikt te
maken.
Het kabinet heeft de beantwoording van de vragen van de leden met aandacht en zorg
gegeven.
De leden van de fractie van 50PLUS stellen vragen naar aanleiding van opvattingen van
experts, zoals gegeven in de door de Eerste Kamer georganiseerde expertmeeting, en vragen
aan de regering of zij haar opvattingen wil wijzigen, mede gelet op de in het wetsvoorstel
terugwerkende kracht die aan de intrekking van de Wet raadgevend referendum wordt
gegeven.
Het voorstel om expliciet te bepalen dat geen referendum over de intrekkingswet mogelijk is,
geeft volgens het kabinet duidelijkheid over de intrekking, is vanuit wetgevingsperspectief
consistent, en is logisch vanuit het perspectief dat de wet die het instrument raadgevend
referendum afschaft, niet ook de mogelijkheid geeft om daarover een referendum te houden.
Voor een reactie op uitspraken van experts over de wenselijkheid ervan, wordt verwezen naar
de eerdere beantwoording van vragen van de leden van de PvdD-fractie.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe de regering meer inspraak voor burgers gaat
realiseren, gelet op datgene waaraan mensen in deze tijd behoefte hebben.
Het uitgangspunt van het onderhouden van de democratie ligt ten grondslag aan het
actieprogramma versterking lokale democratie en bestuur, dat ik vóór het zomerreces aan de
Tweede Kamer zal aanbieden.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of het principe een nieuwe Staatscommissie in te
richten, niet is uitgewerkt.
Het kabinet is van mening dat het juist de taak van de Staatscommissie parlementair stelsel is
om te onderzoeken of het Nederlandse parlementaire stelsel nog beantwoordt aan de eisen van
deze tijd. De Staatscommissie kijkt daarbij niet alleen naar de ontwikkeling van het
11
parlementair stelsel in Nederland, maar ook naar belangrijke ontwikkelingen in politiek en
samenleving die invloed hebben op de manier waarop het parlementair stelsel werkt. Zij betrekt
bovendien in haar onderzoek actief kennis en inzichten van (maatschappelijke) instellingen en
burgers.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen verder of het de regering niet tot bezinning dwingt dat
door de intrekkingswet het vertrouwen van de burger verder zal dalen, en wijzen op een
uitspraak van de vroegere D66-leider Van Mierlo de kiezers op een enkel moment iets terug te
geven gedurende de periode van het mandaat.
Het kabinet deelt de opvatting van de leden van de 50PLUS-fractie niet. Het instrument
referendum kan een aanvulling op de representatieve democratie zijn, maar het kabinet is
ervan overtuigd dat Nederland ook zonder de Wet raadgevend referendum een volwaardige
parlementaire democratie is. Het kabinet heeft bezwaren tegen het raadgevend referendum die
samenhangen met het raadgevende karakter van het instrument, in combinatie met daaraan
tegengestelde verwachtingen van veel kiezers.
Ook vragen de leden van de 50PLUS-fractie of de intrekking niet het beeld versterkt dat de
politiek een zaak is voor hoger opgeleiden.
Het kabinet vindt het belangrijk het vertrouwen in de politiek over de volle breedte van de
samenleving te versterken. In het eerder genoemde onderzoek van het SCP naar nietstemmers
zal worden ingegaan op verschillende achtergrondkenmerken zoals opleidingsniveau,
leeftijd, maar ook sociale en fysieke leefomgeving. In het eerdergenoemde actieprogramma zal
dit onderwerp terugkomen.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering begrijpt dat de intrekkingswet wordt
gezien als een wijziging van de politieke spelregels in het voordeel van de politiek en in het
nadeel van de burgers en of niet gebleken is van de toegevoegde waarde van het referendum,
en welk alternatief de regering hiervoor ziet.
Het kabinet onderkent dat een breed publiek debat over wetgeving waardevol is. Het verdient in
zijn ogen echter de voorkeur dat het brede publieke debat wordt gevoerd aan het begin van en
tijdens een wetstraject. Het vroegtijdig betrekken van betrokkenen in een wetstraject is een
gezamenlijke verantwoordelijkheid van de (mede)wetgever.
De leden van de fractie van 50PLUS menen dat de intrekking van de Wet raadgevend
referendum niet in de diverse verkiezingsprogramma’s stond en vragen of dit de kloof tussen
politici en burgers verder vergroot.
De veronderstelling dat de intrekking van de Wet raadgevend referendum niet in
verkiezingsprogramma’s voorkwam, is onjuist. Van de thans in de Tweede Kamer
vertegenwoordigde partijen hebben de VVD, het CDA en de SGP in hun verkiezingsprogramma’s
voorgesteld de Wet raadgevend referendum in te trekken, en andere partijen beschrijven in hun
verkiezingsprogramma’s nadelen van de Wet raadgevend referendum.
12
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de consequentie van het regeringsstandpunt is dat
ook lokale referenda moeten verdwijnen.
Het staat gemeenten vrij om binnen de grondwettelijke kaders referenda te organiseren. Het
kabinet is niet voornemens hierin verandering te brengen.
De leden van de 50PLUS-fractie wijzen op het beeld dat de overheid zich niet houdt aan de wet
en vragen of dit een overweging is het democratische proces een andere wending te geven. De
leden van de 50PLUS-fractie vragen of de verdere opkomst van populistische partijen zal
worden bevorderd en daarmee de versplintering en onbestuurbaarheid.
Het kabinet herkent zich niet in het door deze leden geschetste beeld en wijst erop dat de
wetgever eerdere wetten weer kan wijzigingen of intrekken en ook in een latere wet kan
afwijken van een eerdere wet. Zoals ook de Afdeling advisering van de Raad van State heeft
aangegeven in haar voorlichtingsadvies van 20 februari 2018, is de wetgever niet gebonden aan
eerder door de wetgever gemaakte keuzes; binnen de grenzen van de Grondwet kan de
wetgever te allen tijde van eerder vastgestelde wetten afwijken dan wel deze wijzigen of
afschaffen. Over het voorstel tot intrekking van de Wet raadgevend referendum kan door
partijen uiteraard verschillend worden gedacht, maar alleen een meerderheid in de Kamers kan
het voorstel tot een aanvaard wetsvoorstel maken. Het kabinet vindt het logisch, zoals eerder
opgemerkt, dat er geen referendum kan worden gehouden over een wet die datzelfde
raadgevend referendum terzijde schuift. Het is dan ook van belang hierover duidelijkheid in de
intrekkingswet te geven. Er is geen sprake van dat de overheid zich niet aan de wet zou
houden.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen om een overzicht van landen dat vermeldt hoe lang
referenda worden gehouden, en waarom het daar goed werkt.
Er is een grote verscheidenheid aan soorten referenda (met als onderscheidende criteria onder
meer of het referendum correctief is of op basis van een volksinitiatief, en of het al dan niet
bindend is). Een groot aantal landen kent een of meer vormen van referenda. Het kabinet heeft
geen overzicht van hoe het instrument in elk van deze landen werkt, en hoe lang elk van deze
landen het instrument al kent. In Europa kennen de meeste landen een of meer vormen van
referenda.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen verder waarop de opvatting is gebaseerd dat kiezers
onvoldoende begrijpen dat de uitkomst van een raadgevend referendum niet bindend is, en
vragen of de regering inziet dat dit zeer hooghartig overkomt. De leden van de 50PLUS-fractie
vragen verder of de regering, gehoord de brede maatschappelijke discussie over afschaffing van
het referendum, bij intrekking blijft.
Het kabinet deelt de kwalificaties van deze leden niet. Het kabinet meent, gelet op de uitkomst
van (nationaal) kiezersonderzoek en het politieke debat bij de gehouden referenda, dat het tot
teleurstelling bij kiezers kan leiden als een raadgevende uitspraak tot afwijzing in die zin niet
wordt gevolgd, dat de wet die aan een referendum was onderworpen – al dan niet na
13
aanpassingen – alles afwegende, toch in werking treedt. Dat kan tot vervreemding van de
kiezer leiden en daarom wil het kabinet de Wet raadgevend referendum intrekken.
3. Referendabiliteit
De leden van de CDA-fractie vernemen graag op welke wijze het advies van de Raad van State
over het wetsvoorstel openbaar is gemaakt, en of, en zo ja, waarom, hierbij zou zijn afgeweken
van de openbaarmakingsprocedure zoals in de Wet op de Raad van State staat vermeld.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, het nader rapport en het
wetsvoorstel met toelichting zoals dat aan de Afdeling is voorgelegd voor advies, zijn onlangs
gepubliceerd in de Staatscourant.7 De Wet op de Raad van State schrijft voor dat die publicatie
wordt verzorgd door de minister die het rechtstreeks aangaat (art. 26). Deze wettelijke
publicatieplicht heeft overigens in praktische zin sterk aan betekenis ingeboet, aangezien heden
ten dage de betreffende wetgevingsdocumenten vrijwel onmiddellijk na de formele indiening
van het wetsvoorstel op vier websites zijn te vinden: op de website van de Tweede Kamer (het
advies, het nader rapport en het ingediende voorstel met memorie van toelichting; het
wetsvoorstel met memorie van toelichting zoals dat aan de Afdeling is voorgelegd ligt bij de
Tweede Kamer ter inzage), op de website van de Raad van State (het advies en het
wetsvoorstel met memorie van toelichting zoals dat aan de Afdeling is voorgelegd), op
rijksoverheid.nl (het advies, het nader rapport en het ingediende voorstel met memorie van
toelichting) en op zoek.officielebekendmakingen.nl (het advies, het nader rapport en het
ingediende voorstel met memorie van toelichting). Met de publicatie in de Staatscourant is
voldaan aan de publicatieverplichting van de Wet op de Raad van State, met dien verstande dat
die publicatie later is dan de indiening van het voorstel bij de Kamer, wat in overeenstemming
met een brede praktijk is.
De leden van de D66-fractie hebben behoefte aan een nadere toelichting op de vaststellingen in
de memorie van toelichting dat het raadgevend referendum als opmaat naar een correctief
bindend referendum niet heeft gebracht wat ervan werd verwacht en verder dat het om die
reden niet logisch is in de wet, die dit instrument terzijde schuift, de mogelijkheid te bieden
daarover een referendum te houden.
Het kabinet heeft vastgesteld dat een politieke meerderheid voor een bindend correctief
referendum momenteel ontbreekt. Daarnaast heeft het gemotiveerd dat het bestaande
raadgevende instrument in zijn ogen faalt. In de parlementaire behandeling van het
intrekkingsvoorstel is daarvoor aangedragen dat er procedurele onderdelen in de wet zijn die
vragen opwerpen zoals de aanvraagprocedure en de opkomstdrempel, maar ook, meer
fundamenteel, dat veel kiezers worden teleurgesteld in hun verwachting: kiezers verwachten
dat de referendabele wet wordt ingetrokken maar het raadgevende instrument geeft slechts
een opdracht tot heroverweging, en geen automatische afwijzing.
De leden van de fractie van D66 vragen nog eens te reflecteren over de, door de Raad van
State en staatsrechtgeleerden buiten twijfel gestelde, constitutioneelrechtelijke houdbaarheid
7 Stcrt. 2018, 23627.
14
van de gekozen constructie voor het niet referendabel maken van de intrekkingswet, en de in
het licht van de tijdens de expertmeeting opgeworpen vragen over de wenselijkheid ervan.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft zowel in haar advies over het wetsvoorstel
als in haar voorlichting de deugdelijkheid van de juridische vormgeving van het voorstel
bevestigd: de intrekkingswet doet geheel wat deze moet doen. De genoemde
staatsrechtgeleerden onderschreven dat ook. De bevoegdheid in de latere wet af te wijken van
een eerdere wet is aan de wetgever. Ik verwijs deze leden naar hetgeen ik hierover aan het
eind van onderdeel 2 van deze nota (Algemeen) in antwoord op van de leden van de 50PLUSfractie
heb geschreven. Het niet referendabel maken van de wet is verder een politieke keuze,
zo geven ook de Afdeling en de staatsrechtgeleerden aan.
De leden van de D66-fractie vragen bevestiging of het uitgangspunt dat een raadgevende
uitspraak niet bindend kan werken, dus geen doorslaggevende rol kán spelen bij het
(eventueel) houden van een raadgevend referendum over deze intrekkingswet. Zij vragen
waarom de regering dan toch kiest voor het invoeren van de wet met terugwerkende kracht.
Het karakter van het huidige referenduminstrument is inderdaad raadgevend. Tegelijk wil het
kabinet over de intrekking duidelijk zijn en het naar zijn oordeel gebrekkige instrument niet nog
eens inzetten. Inwerkingtreding van de intrekkingswet met terugwerkende kracht tot en met
het tijdstip van bekrachtiging bewerkstelligt dat de Wet raadgevend referendum geen effect
heeft op de intrekkingswet, ook niet tussen het moment van de bekrachtiging van het
intrekkingsvoorstel en de inwerkingtreding.
Ten aanzien van de invoering met terugwerkende kracht vragen de leden van de PVV-fractie
een uitvoerige motivering.
De terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van bekrachtiging is opgenomen omdat de Wet
raadgevend referendum reeds rechtsgevolgen verbindt aan de bekrachtiging van een wet (art.
6, eerste lid: nemen van een referendabiliteitsbesluit onverwijld na bekrachtiging; art. 7, eerste
lid: publicatie van het referendabiliteitsbesluit binnen een week na bekrachtiging). Hierdoor zou
de referendumprocedure uit de Wet raadgevend referendum ten aanzien van de intrekkingswet
dus reeds een aanvang nemen, terwijl het juist om de eerder uiteengezette redenen de
bedoeling is van het kabinet dat de Wet raadgevend referendum niet van toepassing wordt op
de intrekkingswet. De terugwerkende kracht voorkomt dus dat een referendumprocedure kan
worden gestart over de intrekkingswet.
De leden van de PVV-fractie vragen om een overzicht van alle eerdere wetten waarbij op
dezelfde wijze terugwerkende kracht is toegekend bij plaatsing in het Staatsblad en een
toelichting op de onderbouwing hiervan. Zij vragen verder hoe deze werkwijze zich verhoudt tot
de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en dit tot het rechtszekerheidsbeginsel in het
bijzonder. Zij stellen ook vragen of de regering deze werkwijze onafhankelijk heeft laten
toetsen of alsnog bereid is om dit door onafhankelijke deskundigen te laten beoordelen.
Hierna is een overzicht opgenomen van wettelijke regelingen die in 2017 en 2018 in het
Staatsblad zijn verschenen en waaraan de wetgever terugwerkende kracht heeft verleend dan
15
wel de mogelijkheid daartoe in de wet heeft opgenomen. Een volledig identieke voorziening van
terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van de bekrachtiging van het betreffende
wetsvoorstel is te vinden in artikel 13, eerste lid, van de onlangs door beide Kamers aanvaarde
Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (Stb. 2018, 26). Nu het voorliggende
wetsvoorstel de formele wetgevingsprocedure doorloopt op grond van de Grondwet, het
voorstel overeenkomstig artikel 73, eerste lid, van de Grondwet ter advisering aan de Afdeling
advisering van de Raad van State is voorgelegd en de juridische constellatie van het voorstel
daarnaast op verzoek van de Tweede Kamer onderwerp is geweest van voorlichting van
dezelfde Afdeling advisering, is er geen reden nog een nadere onafhankelijke toets of oordeel te
vragen. Zowel de Afdeling als de door de Eerste Kamer geraadpleegde deskundigen op
het terrein van het staatsrecht hebben bevestigd dat de juridische vormgeving van het
wetsvoorstel in overeenstemming is met het geldende staatsrecht.
Vindplaats
Staatblad
Wettelijke regeling met voorziening van terugwerkende kracht (2017)
Stb.
2017, 4
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning
(I) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 5
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de
Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende
de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 6
Wet van 21 december 2016, houdende vaststelling van de begrotingsstaten van
het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 8
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA)
voor het jaar 2017
Stb.
2017, 9
Wet van 21 december 2016 inzake vaststelling van de begrotingsstaat van het
provinciefonds voor het jaar 2017
Stb.
2017, 10
Wet van 21 december 2016 inzake vaststelling van de begrotingsstaat van het
gemeentefonds voor het jaar 2017
Stb.
2017, 12
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 14
Wet van 21 december 2016, houdende vaststelling van de begrotingsstaten van
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 19
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor
het jaar 2017
Stb.
2017, 23
Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 25
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de Huisvestingswet 2014, de Wet op
de huurtoeslag, de Woningwet en enkele andere wetten teneinde daarin een
aantal technische wijzigingen en een aantal wijzigingen met beperkte
beleidsmatige gevolgen aan te brengen (Veegwet wonen)
Stb.
2017, 36
Wet van 21 december 2016, houdende vaststelling van de begrotingsstaten van
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 37
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie
van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning
(IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2016 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 38
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie
van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het
jaar 2016 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 39
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaten van het
ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2017
16
Stb.
2017, 40
Wet van 21 december 2016, houdende vaststelling van de begrotingsstaat van
het Infrastructuurfonds voor het jaar 2017
Stb.
2017, 41
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaat van het
Deltafonds voor het jaar 2017
Stb.
2017, 42
Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2016
(wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 44
Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de begrotingsstaat van het
gemeentefonds voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2017, 45
Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de begrotingsstaat van het
provinciefonds voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2017, 49
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 54
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaat van
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 58
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2017, 62
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar
2016 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 64
Wet van 21 december 2016 tot wijziging van de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet,
het Burgerlijk Wetboek en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen met het oog op het afschaffen van de ouderbijdrage voor jeugdhulp
Stb.
2017, 79
Wet van 17 februari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2016 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 80
Wet van 22 februari 2017 tot wijziging van enkele onderwijswetten om deze meer
te laten aansluiten bij de Algemene wet bestuursrecht en om de
overgangsbepalingen voor onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland te
verlengen en aanpassing van de Wet studiefinanciering BES om die in
overeenstemming te brengen met de uitvoeringspraktijk
Stb.
2017, 87
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2016 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 101
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende
met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 102
Wet van 17 februari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
Infrastructuurfonds voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2017, 103
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het Deltafonds
voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 104
Wet van 8 maart 2017 tot herindeling van de gemeenten Franekeradeel, het
Bildt, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel en SúdwestFryslân
Stb.
2017, 107
Wet van 8 maart 2017 tot samenvoeging van de gemeenten Rijnwaarden en
Zevenaar
Stb.
2017, 116
Wet van 8 maart 2017 tot wijziging van de Wet uitfasering pensioen in eigen
beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen
Stb.
2017, 140
Wet van 21 december 2016 inzake vaststelling van de begrotingsstaat van
Staten-Generaal (IIA) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 141
Wet van 21 december 2016 inzake vaststelling van de begrotingsstaat van de
overige Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) voor
het jaar 2017
Stb. Wet van 21 december 2016 inzake vaststelling van de begrotingsstaten van
17
2017, 142 Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 143
Wet van 21 december 2016 inzake vaststelling van de begrotingsstaten van
Wonen en Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 144
Wet van 21 december 2016 inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 146
Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en de Wet op
de zorgtoeslag in verband met enkele inhoudelijke en technische verbeteringen
(Verzamelwet Zvw 2016)
Stb.
2017, 151
Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Wet normering bezoldiging
topfunctionarissen publieke en semipublieke sector naar aanleiding van de
wetsevaluatie (Evaluatiewet WNT)
Stb.
2017, 152
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van
Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2016 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 153
Wet van 25 januari 2017 inzake wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2016
(wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 154
Wet van 25 januari 2017 inzake wijziging van de begrotingsstaten van Wonen en
Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2017, 156
Wet van 25 januari 2017 inzake wijziging van de begrotingsstaat van de overige
Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) voor het jaar
2016 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2017, 155
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van de StatenGeneraal
(IIA) voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2017, 197
Wet van 17 februari 2017, houdende wijziging van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Financiën en Nationale Schuld voor het jaar 2015 (Slotwet)
Stb.
2017, 199
Wet van 28 september 2016, houdende wijziging van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2015 (Slotwet)
Stb.
2017, 200
Wet van 28 september 2016, houdende wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de
Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 201
Wet van 21 december 2016 tot vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2017
Stb.
2017, 202
Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Defensie (X) voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2017, 238
Wet van 29 mei 2017 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet in verband
met een vereenvoudiging van het verdeelmodel van het provinciefonds
Stb.
2017, 361
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de departementale
begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar
2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 365
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2017
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 366
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de departementale begrotingsstaat
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV), van de
begrotingsstaat inzake het agentschap van dit ministerie voor het jaar 2016
(Slotwet)
Stb.
2017, 368
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2017
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 370
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van de Koning
(I) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
18
Stb.
2017, 371
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Algemene Zaken, het Kabinet van de Koning en de Commissie van
Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (III) voor het jaar
2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 372
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de
Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende
de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Voorjaarsnota
Stb.
2017, 371
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Algemene Zaken, het Kabinet van de Koning en de Commissie van
Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (III) voor het jaar
2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 375
Wet van 27 september 2017 jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische
Zaken en Diergezondheidsfonds 2016
Stb.
2017, 376
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor
het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 379
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
gemeentefonds voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
voorjaarsnota)
Stb.
2017, 380
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
gemeentefonds voor het jaar 2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 381
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
provinciefonds voor het jaar 2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 382
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
provinciefonds voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
voorjaarsnota)
Stb.
2017, 385
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de departementale begrotingsstaat
van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar
2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 386
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2017
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 388
Wet van 3 oktober 2017 Jaarverslag en slotwet van de Koning 2016
Stb.
2017, 389
Wet van 3 oktober 2017 tot wijziging van de departementale begrotingsstaten
van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar
2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 390
Wet van 4 oktober 2017 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten met het oog op het
omvormen van het Associate degree-programma tot zelfstandige opleiding en het
toevoegen van het niet-bekostigd onderwijs aan het diplomaregister (Wet
invoering associate degree-opleiding)
Stb.
2017, 393
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 394
Wet van 27 september 2017, jaarverslag en Slotwet Infrastructuurfonds 2016
Stb.
2017, 395
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
Deltafonds voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 396
Wet van 27 september 2017, jaarverslag en Slotwet Ministerie van Infrastructuur
en Milieu 2016
19
Stb.
2017, 397
Wet van 27 september 2017, jaarverslag en Slotwet Deltafonds 2016
Stb.
2017, 398
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
Infrastructuurfonds voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 405
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van Wonen en
Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 406 Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van
Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 407
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van de overige
Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) voor het jaar
2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 408
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van de StatenGeneraal
(IIA) voor het jaar 2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 409
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2016
(Slotwet)
Stb.
2017, 410
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van de StatenGeneraal
(IIA) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 411
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van Wonen en
Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 412
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van de overige
Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) voor het jaar
2017 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 413
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2017
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 414
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van
Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 428
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de departementale begrotingsstaat
van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van de Nationale
Schuld (IXA) voor het jaar 2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 432
Wet van 3 oktober 2017 tot wijziging van de departementale begrotingsstaat van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2016 (Slotwet)
Stb.
2017, 429
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA)
voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 435
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2016
(Slotwet)
Stb.
2017, 437
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 438
Wet van 27 september 2017 tot wijziging van de begrotingsstaat van
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2017
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
20
Stb.
2017, 466
Wet van 22 november 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Voorjaarsnota)
Stb.
2017, 484
Wet van 29 november 2017 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2018)
Stb.
2017, 518
Wet van 20 december 2017 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige
andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2018)
Stb.
2017, 526
Wet van 20 december 2017, houdende wijziging van de Wet kabelbaaninstallaties
in verband met Verordening (EU) nr. 2016/424 van het Europees Parlement en
de Raad van 9 maart 2016 betreffende kabelbaaninstallaties en tot intrekking van
Richtlijn 2000/9/EG (PbEU 2016, L 81)
Vindplaats
Staatblad
Wettelijke regeling met voorziening van terugwerkende kracht (2018)
Stb.
2018, 17
Wet van 27 oktober 2017, jaarverslag en slotwet Ministerie van Defensie 2016
Stb.
2018, 18
Wet van 27 oktober 2017 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Defensie (X) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
Voorjaarsnota)
Stb.
2018, 20
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 21
Wet van 24 januari 2018, houdende vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 22
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie
van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning
(IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 23
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van de Koning (I)
voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 25
Wet van 24 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 26
Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius
Stb.
2018, 29
Wet van 24 januari 2018, tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met
de Najaarsnota)
Stb.
2018, 34
Wet van 24 januari 2018 houdende vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 35
Wet van 24 januari 2018 houdende wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2017
(wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 40
Wet van 31 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaat van het
gemeentefonds voor het jaar 2018
Stb.
2018, 41
Wet van 31 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaat van het
provinciefonds voor het jaar 2018
Stb.
2018, 42
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
gemeentefonds voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2018, 43
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
provinciefonds voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2018, 44
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van het Deltafonds
voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 45
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van het
Infrastructuurfonds voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
21
Najaarsnota)
Stb.
2018, 46
Wet van 24 januari 2018, houdende vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 47
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende
met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 48
Wet van 24 januari 2018, houdende vaststelling van de begrotingsstaat van het
Infrastructuurfonds voor het jaar 2018
Stb.
2018, 49
Wet van 24 januari 2018, houdende vaststelling van de begrotingsstaat van het
Deltafonds voor het jaar 2018
Stb.
2018, 51
Wet van 31 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I)
voor het jaar 2018
Stb.
2018, 52
Wet van 31 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de
Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende
de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 55
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 56
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar
2017 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 57
Wet van 24 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII), de begrotingsstaten van het
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het
Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 59
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van de StatenGeneraal
(IIA) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2018, 60
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 61
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaten van Wonen en
Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Stb.
2018, 62
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaten van
Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2017 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 63
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van de overige
Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) voor het jaar
2017 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Stb.
2018, 64
Wet van 31 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaat van de overige
Hoge Colleges van Staat, Kabinetten van de Gouverneurs en de Kiesraad (IIB)
voor het jaar 2018
Stb.
2018, 65
Wet van 31 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaat van StatenGeneraal
(IIA) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 66
Wet van 24 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaten van
Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 67
Wet van 31 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaten van Wonen en
Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 68
Wet van 31 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 79
Wet van 24 januari 2018 tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met
de Najaarsnota)
Stb.
2018, 80
Wet van 24 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2018
Stb.
2018, 81
Wet van 24 januari 2018 tot vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2018
22
Stb.
2018, 106
Wet van 28 maart 2018 tot herstel van een aantal gebreken van ondergeschikte
aard in diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (Reparatiewet BZK 2018)
Stb.
2018, 120
Wet van 11 april 2018 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling
ondergrondse netten (evaluatie WION en regeling bevoegde rechter)
De leden van de PVV-fractie vragen waarom niet is gekozen voor de mogelijkheid van het
houden van een referendum, gelet op een uitspraak van de minister-president. De leden van de
SP-fractie vragen of het niet onlogisch is dat het intrekkingsvoorstel niet referendabel wordt
verklaard.
Het kabinet wil het instrument dat naar zijn oordeel gebrekkig is, afschaffen. De intrekkingswet
is daarvoor bedoeld, en bevat daarom ook een bepaling waardoor over de intrekkingswet zelf
geen referendum kan worden gehouden.
De leden van de PVV-fractie vragen om een reactie op de brief van Meer democratie aan de
Eerste Kamer met stellingnames over de intrekking van de Wet raadgevend referendum, die zij
heeft voorgelegd in een juridische procedure.
Het kabinet heeft kennisgenomen van de stellingnames. Nu de brief van Meer democratie
onderdeel is van een lopende gerechtelijke procedure, zal het daarop niet ingaan.
De leden van de PvdA-fractie vragen, gelet op de inbreng van professor Hendriks tijdens de
hoorzitting in de Eerste Kamer, om een expliciete toelichting hoe de intrekkingswet voldoet aan
elk van de zeven beginselen van de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur.
Voor beantwoording worden deze leden gewezen op de reactie op eerdere vragen van de leden
van de fracties van de PvdD en 50PLUS onder kopje 2. Algemeen. Het kabinet acht de
intrekkingswet in lijn met de code voor goed openbaar bestuur.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het met professor Voermans eens is dat de
intrekkingswet in strijd is met het recht, en wijzen op de zeven argumenten zoals uiteengezet in
zijn bijdrage in het Nederland Juristenblad (2018/544, 12 maart 2018). Zo niet, vragen zij in te
gaan op de argumenten met betrekking tot 1. de Grondwet, 2. de Bekendmakingswet, 3. de
Aanwijzingen voor de regelgeving, 4. regels van behoorlijk wetgeven, 5. het
rechtszekerheidsbeginsel, 6. elementaire logica en 7. de Wet raadgevend referendum zelf.
Het kabinet is van oordeel dat de juridische vormgeving van het wetsvoorstel in
overeenstemming is met het geldende staatsrecht en deelt dus niet de opvatting van professor
Voermans. Uit het stelsel van de Grondwet (de artikelen 81-87) en uit het lex posterior-beginsel
volgt dat de wetgever niet gebonden is aan eerder door de wetgever gemaakte keuzes. In het
wetsvoorstel heeft het kabinet binnen de grenzen van de Grondwet gebruikgemaakt van de
mogelijkheid dat in een bijzondere wet wordt afgeweken van de Wet raadgevend referendum.
Het kabinet wil duidelijkheid geven over het afschaffen van het instrument en maakt de wet
daarom niet referendabel. Deze keuze is niet uniek; zij werd ook gedaan in het in 2002
ingediende wetsvoorstel tot intrekking van de Tijdelijke referendumwet.8 Het onderhavige
8 Kamerstukken II 2002/03, 28739, nr. 2.
23
wetsvoorstel geeft aan uitdrukking door de Wet raadgevend referendum op de intrekkingswet
niet van toepassing te verklaren (artikel V) en het buiten toepassing verklaren door middel van
de voorgestelde terugwerkende kracht te laten ingaan op tijdstip waarop de intrekkingswet
wordt bekrachtigd (artikel VI). Toekenning van terugwerkende kracht aan regelingen behoort
tot het instrumentarium van de wetgever. Terugwerkende kracht is niet mogelijk bij het
scheppen van strafbare feiten of bij de verhoging van de strafmaat. Hiervan is in dit
wetsvoorstel geen sprake. Tijdens de expertmeeting in de Eerste Kamer op 27 maart 2018 over
het onderhavige wetsvoorstel hebben de uitgenodigde deskundigen op het terrein van het
staatsrecht unaniem bevestigd dat de wijze waarop in het wetsvoorstel de uitsluiting van de
referendabiliteit van het wetsvoorstel is vormgegeven, niet strijdig is met het geldende
staatsrecht en daarmee evenmin met de regels van internationale verdragen, de Grondwet, de
Bekendmakingswet, de Aanwijzingen voor de regelgeving, regels van behoorlijk wetgeven, het
rechtszekerheidsbeginsel en de Wet raadgevend referendum zelf.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering het eens is dat de genoemde
kwalificaties van juridisch deskundigen die zijn geraadpleegd door de Eerste Kamer over de
wettelijke constructie, niet duiden op kwalitatief goede wetgeving en het vertrouwen van de
burger in de wetgever geen dienst bewijzen.
De staatsrechtgeleerden hebben op verzoek van de Eerste Kamer hun mening gegeven over de
inrichting en onderbouwing van het wetsvoorstel. De Afdeling advisering van de Raad van State
heeft over het wetsvoorstel geadviseerd. De advisering van de Raad van State heeft tot een
positief dictum op het wetsvoorstel geleid, en de Tweede Kamer heeft het, na afronding van de
parlementaire behandeling, aanvaard. Het kabinet is ervan overtuigd dat het volledig is geweest
in de onderbouwing van het wetsvoorstel en dat het voor Nederland dienstig is dit instrument af
te schaffen.
De leden van de PvdD-fractie vragen waarom een referendum over afschaffing van het
referendum met een juridische truc wordt geblokkeerd door inwerkingtreding met
terugwerkende kracht, zonder enige noodzaak daartoe. Deze leden vragen ook wat de regering
hiervan verwacht voor de kloof tussen burger en politiek.
Inwerkingtreding met terugwerkende kracht is een van de mogelijkheden van het
wetgevingsinstrumentarium. Het kabinet herkent zich niet in de door de leden van de PvdDfractie
genoemde kwalificatie. Zoals in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is
uiteengezet heeft het kabinet gekozen voor het uitdrukkelijk opnemen van een bepaling voor
het uitsluiten van de mogelijkheid van een referendum. Zoals hierboven vermeld in antwoord
op vragen van de leden van de PVV-fractie, dient de terugwerkende kracht ertoe te voorkomen
dat een referendumprocedure kan worden gestart over de intrekkingswet. Wat betreft de
uitsluiting van de referendabiliteit van wetten heeft de Raad van State in eerdere advisering
aandacht besteed aan de twee manieren waarop een uitsluiting kan worden vormgegeven,
namelijk door uitdrukkelijk te bepalen dat de wet niet voor een referendum vatbaar is óf,
indirect, door een inwerkingtredingsbepaling op te nemen die zich niet verdraagt met een
toepassing van een referendum.9
In het voorstel wordt nu expliciet bepaald dat de Wet
9 Adviezen van 28 januari 2000, W04.99.0615/I (Kamerstukken II 1999/2000, 27034, B) en van 11 oktober
1999, W04.99.0299/I (Kamerstukken II 1999/2000, 26800 VII, B).
24
raadgevend referendum buiten toepassing blijft (artikel V). Het alternatief waarbij met
gebruikmaking van de spoedprocedure van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum een
zo snelle inwerkingtreding van de Wet raadgevend referendum wordt bewerkstelligd dat niet
wordt toegekomen aan de referendabiliteit van de Wet raadgevend referendum heeft niet de
voorkeur van het kabinet, omdat in dat geval de uitsluiting van referendabiliteit geen expliciete
keuze is, maar een automatisch gevolg van gebruikmaking van de spoedprocedure, waardoor
de misvatting zou kunnen postvatten, dat daar om die reden voor is gekozen. Het kabinet
voorziet geen effecten, anders dan het bedoelde effect voor de intrekking, die uit de
vormgeving van het wetsvoorstel voortkomen.
De leden van de SGP-fractie vragen te reflecteren op het aspect van de juridische effectiviteit
van de wet vanuit het perspectief van de code voor goed openbaar bestuur.
Voor een reflectie vanwege de code goed openbaar bestuur wordt verwezen naar de
beantwoording in onderdeel 2 van deze nota (Algemeen).
De leden van de SGP-fractie vragen waarom het vanuit wetgevingsperspectief consistent is om
over de intrekking van de Referendumwet geen referendummogelijkheid te bieden, en of het
dan niet voor de hand zou liggen om ook nu dit middel in lijn met de geldende wetgeving te
behandelen.
De consistentie vanuit het wetgevingsperspectief is reeds gelegen in het gegeven dat uitsluiting
van referendabiliteit ook reeds in 2002 werd voorgesteld in het eerdergenoemde wetsvoorstel
tot intrekking van de Tijdelijke referendumwet. De logica de referendumwet op haar eigen
intrekking niet van toepassing te laten zijn, als de referendumwet nu juist wordt ingetrokken
omdat het daarin geregelde instrument niet geschikt wordt bevonden, is reeds te vinden in de
memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel.10 Het ligt ook niet voor de hand, zoals deze leden
vragen, het instrument nog even door te zetten, nu het kabinet het intrekkingsvoorstel zoals
het nu luidt, ongewijzigd wil doorzetten.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering het advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State duidt, dat de intrekkingswet juridisch effectief is en vragen hoe de regering
de verhouding ziet tussen artikel 8 van de Wet raadgevend referendum (‘uitgestelde werking’)
en de mogelijkheid om over dit wetsvoorstel geen referendum te houden. Zij vragen of het
vanuit het doel van artikel 8 wenselijk is om daarvan af te wijken zonder dat er sprake is van
één van de wettelijke uitzonderingsgronden, en of de opsomming van uitzonderingen in de wet
limitatief is.
De leden van de SGP-fractie vragen naar de verhouding tussen artikel 8 van de Wet
raadgevend referendum en de uitsluiting van de referendabiliteit in het intrekkingsvoorstel.
Daarover heb ik op verzoek van de Tweede Kamer voorlichting gevraagd aan de Afdeling
advisering van de Raad van State.11 De Afdeling advisering overweegt, onder verwijzing naar
artikel 81 van de Grondwet, dat het in een parlementaire democratie het fundamentele
uitgangspunt is dat een latere wetgever niet gebonden kan worden door een eerdere wetgever.
10 Kamerstukken II 2002/03, 28739, nr. 3, p. 2.
11 Stcrt. 2018, 23621 van 24 april 2018.
25
Daarbij merkt zij op dat het uitgangspunt ook gevolgen heeft voor het antwoord op de vraag of
de gekozen inwerkingtredingsbepaling in het voorstel de juiste is, meer in het bijzonder of de
inwerkingtredingsbepaling van het intrekkingsvoorstel stuit op artikel 8, tweede lid, van de Wet
raadgevend referendum. Vervolgens concludeert de Afdeling, evenals in haar eerder advies12
,
dat de inwerkingtredingsbepaling niet stuit op artikel 8 van de Wet raadgevend referendum.
Doordat de intrekkingswet terugwerkt tot en met het tijdstip van bekrachtiging wordt het
procedurevoorschrift van artikel 8 op het vroegst mogelijke moment uitgeschakeld; hierdoor zal
op geen enkel moment sprake zijn van een wet waarvoor de in de Wrr geregelde procedure in
gang wordt gezet. Ook de staatsrechtgeleerden die door de Eerste Kamer zijn bevraagd op dit
onderwerp komen tot die conclusie. Voor zover deze leden hun vraag nog concentreren op
uitputtend bedoelde regelingen, wijst het kabinet op het antwoord op hun volgende vraag. Het
wetsvoorstel in zijn huidige vorm geeft in de ogen van het kabinet verder de wenselijke
maximale duidelijkheid over de afschaffing van het instrument.
De leden van de SGP-fractie vragen, of, met het principe dat de wetgever altijd af kan wijken
van eerdere wetgeving, toch niet het uitgangspunt dient te zijn dat de wetgever eerdere
wetgeving die nog van kracht is zoveel mogelijk eerbiedigt, en hoe afwijking moet worden
beoordeeld in een voor alle gevallen geldende regeling en ingeval van procedurele waarborgen
rond de totstandkoming van wetgeving. Deze leden vragen tot slot nog naar de betekenis van
artikel 2.46 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Voor de bevoegdheid van de wetgever om in de latere wet af te wijken, maakt het, gelet op
artikel 81 Grondwet, geen verschil of het gaat om afwijkingen van algemene regels of van
andere regels. Dat neemt niet weg dat de noodzaak tot afwijking van een algemene wet een
draagkrachtige motivering behoeft. De toelichting bij het intrekkingsvoorstel, en meer in het
bijzonder de toelichting waarom de Wet raadgevend referendum in haar geheel buiten
toepassing is, is opgenomen in de memorie van toelichting bij het intrekkingsvoorstel en in
andere parlementaire stukken. In de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar 2.46) is de
bevoegdheid om in de latere wet af te wijken voor noodzakelijke genoemd, en de verplichting
tot motivering ervan gegeven. In het tweede deel van die aanwijzing is uitdrukkelijk vermeld
dat een en ander ook geldt voor afwijking van een regeling in een algemene wet die uitputtend
is bedoeld.
De leden van de SGP-fractie vragen, gelet op de toelichting bij aanwijzing 2.46 voor de
regelgeving, of het niet voor de hand zou hebben gelegen om in artikel VI van de wettekst
expliciet aan te geven dat er sprake is van afwijking van artikel 8 van de Wet raadgevend
referendum. En zij wijzen erop dat in aanwijzing 2.46 wel een bepaald onderscheid wordt
gemaakt tussen algemene en bijzondere wetten.
Nu het intrekkingsvoorstel niet alleen afwijkt van artikel 8 van de Wet raadgevend referendum
maar die gehele wet buiten toepassing verklaart in artikel V, ligt het niet voor de hand in de
inwerkingtredingsbepaling van het intrekkingsvoorstel nog te bepalen dat wordt afgeweken van
een of meer specifieke bepalingen van de Wet raadgevend referendum. De Aanwijzingen voor
12 Kamerstukken II 2017/18, 34854, nr. 4.
26
de regelgeving, die een werkwijze voor de wetgever vastleggen maar geen bindende regels
geven, kunnen en willen overigens geen rangorde tussen wetten aanbrengen.
De leden van de SGP-fractie vragen of artikel V van dit wetsvoorstel wel toegevoegde waarde
heeft nu op grond van artikel VI de intrekkingswet met terugwerkende kracht niet meer geldt
en er dus ook feitelijk geen mogelijkheid meer bestaat voor het houden van een referendum
over dit wetsvoorstel omdat de wet niet meer bestaat.
Artikel V van het voorstel (buiten toepassing verklaren van de Wet raadgevend referendum)
moet gelezen worden in combinatie met artikel I (de opdracht tot intrekking van de Wet
raadgevend referendum) en artikel VI (de inwerkingtredingsbepaling). Door die constellatie is
duidelijk dat de intrekking een feit is op het tijdstip van bekrachtiging van het
intrekkingsvoorstel en dat aan de intrekkingswet iedere werking van de Wet raadgevend
referendum ontbreekt. Deze leden hebben gelijk dat de artikelen I en VI samen voldoende zijn
om het effect te sorteren, en dat artikel V hieraan bijdraagt ter verduidelijking.
De leden van de fractie van 50PLUS stellen vragen of de stelling wordt onderschreven, gelet op
het niet referendabel maken van de intrekkingswet, dat men elke mogelijkheid wegneemt, voor
de kiezer via een brede maatschappelijke discussie dingen duidelijk te maken en, voor de
regering om zich in een verdere publieke discussie te verantwoorden. En deze leden vragen
waarom toch de ingeslagen weg wordt voortgezet en wijzen erop dat de kiezers wél op het
referendabel van de intrekkingswet willen rekenen.
Zoals eerder opgemerkt is het kabinet van mening dat het bestaande raadgevende instrument
in zijn ogen faalt. Het bezwaar vanwege het vervreemdende raadgevende karakter is
fundamenteel van aard, zoals in de memorie van toelichting bij het intrekkingsvoorstel
toegelicht, en daarom is expliciet geregeld dat er geen referendum over de intrekkingswet kan
worden gehouden.
4. Overgangsrecht
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks fractie stellen vragen over de lopende
referendumprocedure voor de Donorwet. De leden van de PvdA-vragen of de regering de
opvatting van minister Bruins deelt dat de Donorwet een geschikt onderwerp is voor een
referendum. Deze leden vragen verder of de regering bereid om het gehele referendumtraject
voor de Donorwet door te laten gaan, ook als de intrekkingswet tussentijds wordt aangenomen
in de Eerste Kamer. De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de situatie dat het
aannemen door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel intrekkingswet Wet raadgevend
referendum valt binnen of vlak na de termijn voor het ophalen van handtekeningen, zeker als
het volgens de nu nog bestaande wet benodigde aantal handtekeningen in zicht of reeds
behaald is.
Het kabinet acht algehele beëindiging van het nationaal raadgevend referenduminstrument
gewenst, om de redenen genoemd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en
ongeacht of een onderwerp in meer of mindere mate geschikt is. Zolang de Wet raadgevend
referendum er is, gelden de regels van de Wet raadgevend referendum en geeft die wet de
27
mogelijkheid dat in Nederland referenda worden gehouden over referendabele wetten of
stilzwijgende goedkeuringen van verdragen. Wanneer de wet is ingetrokken kunnen op basis
van het overgangsrecht de regels van de ingetrokken wet nog van toepassing zijn. Artikel IV
geeft een voorziening voor alleen die vergevorderde procedures waarvoor voorafgaand aan de
datum van inwerkingtreding van de intrekkingswet de zeswekentermijn voor het verzamelen
van 300.0000 handtekeningen is verstreken. Procedures die minder vergevorderd zijn, vallen er
dus niet onder.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de wettelijke termijn voor het
vaststellen van een definitief verzoek zich verhoudt tot het behalen van het aantal
handtekeningen zoals genoemd in artikel 2 Wet raadgevend referendum.
Deze vraag begrijpt het kabinet zo dat deze leden vragen naar de verhouding tussen de in het
voorstel opgenomen termijn (voor de werking van het overgangsrecht) en de termijn in de Wet
raadgevend referendum (voor het vaststellen van een definitief verzoek). De bepaling van de
Wet raadgevend referendum luidt dat het definitieve verzoek tot het houden van een
referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verklaringen ter ondersteuning van
het inleidend verzoek (art. 40). De indieningstermijn gaat lopen na bekendmaking van het
besluit van de voorzitter van het centraal stembureau dat het inleidend verzoek is toegelaten
(of bekendmaking van de uitspraak dat een beroep bij een niet-toegelaten verzoek bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gegrond is verklaard). De
ondersteuningsverklaringen dienen binnen de termijn van zes weken na de bekendmaking van
het genoemde besluit door de Kiesraad te zijn ontvangen (art. 41). Deze zeswekentermijn is
aangehouden in het intrekkingsvoorstel (artikel IV), namelijk de termijn voor het afleggen van
ondersteuningsverklaringen ten behoeve van het definitieve verzoek tot het houden van een
referendum. Op grond van het overgangsrecht gaat een referendum door, als de
zeswekentermijn voor het indienen van ondersteuningsverklaringen voor een definitief verzoek
om een referendum over de betreffende wet te houden, is verstreken.
De leden van de SGP-fractie hebben twijfels bij het overgangsrecht en vragen of het niet
logischer is om het moment voor de bepaling of er nog wel of niet meer een referendum
mogelijk is vast te stellen op het moment waarop de Eerste Kamer een voorstel heeft
behandeld (zodat geen politieke keuzes worden gemaakt bij het ondertekenen van een
wetsvoorstel). Deze leden vragen of de regering dit risico erkent en op welke wijze wordt
voorkomen dat het moment van ondertekenen een moment wordt waarbij sprake is van een
zekere willekeur of juist van politieke opportuniteit en of het niet zuiverder is om te kiezen voor
een objectiever criterium.
Het wetsvoorstel bevat in artikel IV een duidelijke regeling van overgangsrecht, zoals hiervoor
nader is toegelicht. De Eerste Kamer beslist over de verdere behandeling van het voorstel. Bij
aanvaarding van het voorstel zal het kabinet zoals gebruikelijk bevorderen dat de wetgeving na
bekrachtiging in werking treedt.
5. Internationaal recht
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering bereid is om een nadere toets te laten
doen of het onderhavige wetsvoorstel op gespannen voet kan staan met het zogenaamde
28
regressieverbod van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele
Rechten (IVESCR).
In zijn position paper ten behoeve van de expertmeeting in de Eerste Kamer noemt prof. mr.
Soons de stelling dat het intrekken van de Wet raadgevend referendum moet worden gezien als
een verboden regressieve maatregel in de zin van het IVESCR betwistbaar. Hij wijst hierbij op
het belang van een zorgvuldige afweging. Het kabinet onderschrijft deze opvattingen van prof.
Soons. De zorgvuldige afweging vindt plaats in het overleg tussen het kabinet en de beide
Kamers over het onderhavige wetsvoorstel. In dat licht acht het kabinet het wetsvoorstel
verenigbaar met het IVESCR.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
drs. K.H. Ollongren